ECLI:NL:OGEAA:2018:435

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
4 juli 2018
Publicatiedatum
16 juli 2018
Zaaknummer
B.B. nr. AUA201800069
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake huurovereenkomst en betalingsvordering

In deze zaak, die voorlag bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiser een vordering ingesteld tegen gedaagde met betrekking tot een huurovereenkomst die per 1 oktober 2017 is beëindigd. Eiser vorderde betaling van een bedrag van Afl. 689,-, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, omdat gedaagde volgens eiser nog een bedrag verschuldigd was na eerdere betalingen. Gedaagde heeft echter verweer gevoerd en stelde dat zij op 2 oktober 2017 een bedrag van Afl. 691,- in contanten aan eiser had betaald, maar kon dit niet bewijzen.

De procedure omvatte een tussenvonnis van 18 april 2018 en een comparitie van partijen op 22 mei 2018. De rechter heeft vastgesteld dat gedaagde de gevorderde bedragen van Web, Elmar en Serlimar erkende, maar haar verweer dat zij al had betaald, niet kon onderbouwen. De rechter heeft geoordeeld dat de vordering van eiser vaststond en heeft deze toegewezen, inclusief de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde is veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Het vonnis is uitgesproken op 4 juli 2018 door mr. M. Schoemaker, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Gedaagde is in de kosten van de procedure veroordeeld, die tot op heden zijn begroot op Afl. 50,- aan griffierechten.

Uitspraak

Vonnis van 4 juli 2018
Behorend bij B.B. nr. AUA201800069.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[eiser],
wonende te Aruba,
EISER,
hierna ook te noemen: eiser,
procederend in persoon,
tegen:
[gedaagde],
wonende te Aruba,
GEDAAGDE,
hierna ook te noemen: gedaagde,
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 april 2018;
- de brief met producties zijdens eiser, ingediend op 17 mei 2018;
- de griffiersaantekeningen van de comparitie van partijen die heeft plaatsgevonden op 22 mei 2018, waaruit blijkt dat zijn verschenen eiser en gedaagde in persoon.
1.2
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Partijen hebben een huurovereenkomst gesloten. Die huurovereenkomst is per 1 oktober 2017 beëindigd. In verband met die beëindiging hebben partijen onderling op 12 september 2017 overeenstemming bereikt terzake de nog door gedaagde verschuldigde bedragen betreffende Web, Elmar, Setar en Serlimar.
2.2
Gedaagde is door eiser via de deurwaarder in december 2017 aangemaand om een bedrag van Afl. 849,00 aan eiser te betalen.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Eiser vordert veroordeling van gedaagde, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van een bedrag van Afl. 689,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening alsmede van Afl. 175,- aan buitengerechtelijke kosten en de proceskosten en eventuele nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 8 dagen na deze uitspraak.
3.2
Eiser stelt dat gedaagde een totaalbedrag van Afl. 849,- aan eiser verschuldigd was. Dit bedrag is opgebouwd als volgt:
Facturen Web en Elmar: Afl. 218,-, Afl. 259,- en Afl. 188,-,
Factuur Serlimar: Afl. 183,75.
Gedaagde heeft aan de deurwaarder een bedrag van Afl. 160,- betaald, zodat een vordering van Afl. 689,- resteert. Daarnaast heeft eiser buitengerechtelijke kosten gemaakt ad Afl. 175,-, bestaande uit de kosten van de deurwaarder om gedaagde te sommeren voornoemd bedrag te betalen.
3.3
Gedaagde voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering. Zij stelt dat zij niets meer aan eiser verschuldigd is. Zij heeft op 2 oktober 2017, de dag van de sleuteloverdracht, in contanten een bedrag van Afl. 691,- aan eiser betaald. Zij heeft daarvan geen kwitantie ontvangen van eiser. Zij heeft voorts op 19 december 2017 een bedrag van Afl. 160,00 aan de deurwaarder betaald.
3.4
Op de stellingen van partijen zal in het hiernavolgende, voor zover nodig, nader worden ingegaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
Gedaagde erkent dat zij de gevorderde bedragen van Web, Elmar en Serlimar verschuldigd was. Zij heeft evenwel als bevrijdend verweer gevoerd dat zij de gevorderde bedragen al heeft betaald aan eiser. Eiser heeft dit weersproken. Op gedaagde rust de bewijslast van haar bevrijdende stelling dat zij op 2 oktober 2017 een bedrag van Afl. 691,- aan eiser heeft betaald. Ter zitting heeft gedaagde aangevoerd dat zij haar stelling dat zij heeft betaald niet kan bewijzen. Zij heeft dan ook geen bewijs aangeboden. Dit leidt er toe dat de vordering is komen vast te staan en zal worden toegewezen.
4.2
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn eveneens toewijsbaar. Uit de overgelegde producties blijkt dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt.
4.3
Als de in het ongelijk te stellen partij dient gedaagde veroordeeld te worden in de proceskosten die aan de zijde van eiser zijn gevallen, welke kosten tot op heden worden begroot op Afl. 50,- aan griffierechten.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht, recht doende:
5.1
veroordeelt gedaagde om aan eiser te betalen het bedrag van Afl. 689,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 december 2017 tot de dag van algehele voldoening, alsmede tot betaling van Afl. 150,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.2
veroordeelt gedaagde in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van eiser begroot op Afl. 50,- aan griffierechten, bij niet betaling te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 8 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
5.3
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Schoemaker, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 4 juli 2018 in aanwezigheid van de griffier.