ECLI:NL:OGEAA:2018:420

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
E.J. nr. AUA201800319
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onregelmatige opzegging van arbeidsovereenkomst en toewijzing van loon en vergoedingen

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft verzoekster, bijgestaan door haar advocaat mr. D.G. Kock, een verzoek ingediend tegen haar werkgever, Caribbean Asbesto Fiber Prevention Services V.B.A., vertegenwoordigd door de heer [directeur]. Verzoekster was in dienst bij verweerster en is op 5 juli 2017 ontslagen. Ze heeft aanspraak gemaakt op achterstallig loon, een opzegtermijn, een cessantia-uitkering en niet genoten vakantiedagen, in totaal ter waarde van Afl. 8.038,69.

De procedure begon met een verzoekschrift dat op 5 februari 2018 werd ingediend. Tijdens de zitting op 5 juni 2018 zijn beide partijen verschenen. Verzoekster stelde dat haar ontslag onregelmatig was, omdat verweerster geen dringende reden had en geen ontslagvergunning had verkregen. Verweerster voerde aan dat het ontslag om financiële redenen noodzakelijk was, maar dit werd door verzoekster betwist.

De rechter oordeelde dat de beëindiging van het dienstverband onregelmatig was, omdat de opzegtermijn niet in acht was genomen. Verzoekster had recht op de gevorderde bedragen, waaronder het loon over juni 2017, de opzegtermijn, de cessantia-uitkering en de niet genoten vakantiedagen. De rechter verleende verzoekster toestemming om kosteloos te procederen en veroordeelde verweerster tot betaling van het totaalbedrag, vermeerderd met wettelijke verhogingen en proceskosten. De beschikking werd uitgesproken op 3 juli 2018.

Uitspraak

Beschikking 3 juli 2018
Behorend bij E.J. nr. AUA201800319
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te Aruba,
hierna ook te noemen: verzoekster,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:
de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CARIBBEAN ASBESTO FIBER PREVENTION SERVICES V.B.A.,
gevestigd te Aruba,
hierna ook te noemen: verweerster,
gemachtigde: de heer [directeur] (directeur).

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 5 februari 2018;
- de behandeling ter zitting van 5 juni 2018 en de daarvan gemaakte aantekeningen van de griffier, waaruit blijkt dat zijn verschenen verzoekster in persoon bijgestaan door haar gemachtigde en verweerster bij de heer [directeur] (directeur).
1.2
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag beschikking zou worden gegeven.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Verzoekster is op 21 december 2015 in dienst getreden bij verweerster. Op 5 juli 2017 is verzoekster door verweerster ontslagen.
2.2
Bij brief van 22 december 2017 heeft verzoekster aanspraak gemaakt op het achterstallig loon, de niet uitbetaalde opzegtermijn, de cessantia-uitkering en de niet genoten vakantiedagen ten bedrage van Afl. 8.038,69.

3.HET VERZOEK

3.1
Verzoekster verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, verweerster te veroordelen tot betaling aan verzoekster van Afl. 8.038,69, bestaande uit:
a. het loon over de maand juni 2017: Afl. 1.397,49
b. een opzegtermijn gelijk aan twee
maanden netto loon: Afl. 3.794,98
c. een cessantia-uitkering gelijk aan: Afl. 948,74
d. en niet genoten vakantiedagen: Afl. 1.897,48
vermeerderd met de vertragingsrente ex artikel 7A:1614q BW, met veroordeling van verweerster in de kosten van het geding. Tevens verzoekt verzoekster toestemming om kosteloos te mogen procederen.
3.2
Verzoekster grondt het verzoek erop dat verweerster de dienstbetrekking ingevolge artikel 7A:1615o jo artikel 7A:1615r BW onregelmatig heeft beëindigd. Volgens verzoekster had verweerster geen dringende reden noch een ontslagvergunning om haar te ontslaan.
3.3
Verweerster voert verweer, dat bij de beoordeling aan de orde komt.

4.DE BEOORDELING

4.1
De beëindiging van het dienstverband die met onmiddellijke ingang plaatsvindt, zonder dat daarvoor een dringende reden was of een ontslagvergunning van de directeur van de Directie Arbeid, is onregelmatig geschiedt. Daarbij is immers de opzegtermijn niet in acht genomen. De werkgever is daardoor jegens de werknemer schadeplichtig. De werknemer heeft daarbij de keuze tussen de wettelijke (gefixeerde) schadeloosstelling ingevolge artikel 7A:1615o lid 3 jo. artikel 7A:1615r BW, de volledige schadevergoeding ingevolge artikel 7A:1615o lid 3 BW of herstel van de dienstbetrekking ingevolge artikel 7A:1615t lid 1 BW.
4.2
In dit geval heeft verzoekster gekozen voor de wettelijke (gefixeerde) schadeloosstelling ingevolge artikel 7A:1615o lid 3 jo. artikel 7A:1615r BW. Daarnaast verzoekt verzoekster een cessantia-uitkering en de niet genoten vakantiedagen. Verweerster voert verweer stellende dat zij om financiële redenen het loon van verzoekster niet meer kon betalen en dit aan alle werknemers op 5 juli 2017 heeft uitgelegd. De stelling van verweerster dat de werknemers, inclusief verzoekster, getekend hebben dat de dienstbetrekking is beëindigd, is door verzoekster gemotiveerd betwist. Volgens verzoekster hebben de werknemers slechts een getuigschrift ontvangen en is geen beëindigingsovereenkomst getekend. Deze stelling is door verweerster verder niet betwist. Het had tevens op de weg van verweerster gelegen om door middel van het overleggen van documenten aan te tonen wat de werknemers op 5 juli 2017 getekend zouden hebben. Vast komt te staan de partijen geen beëindigingsovereenkomst zijn overeengekomen en dat het dienstverband tussen partijen onregelmatig is opgezegd. Dat verweerster om financiële redenen het loon van de werknemers niet meer kon betalen maakt dat niet anders.
4.3
Nu de opzegging onregelmatig is geschiedt, de opzeggingstermijn niet in acht is genomen en verweerster de hoogte van de verzochte loon over de maand juni 2017 en twee maanden opzegtermijn niet heeft bestreden, zal een bedrag van Afl. 1.397,49 respectievelijk een bedrag van Afl. 3.794,98 worden toegewezen.
4.4
Tevens heeft verzoekster recht op een cessantia-uitkering. Vast staat dat het einde van het dienstverband niet aan verzoekster is toe te rekenen. De gevorderde cessantia-uitkering ten bedrage van Afl. 948,74 is door verweerster niet bestreden en zal om die reden worden toegewezen.
4.5
Voorts is niet bestreden dat verzoekster wegens het eindigen van de arbeidsrelatie recht heeft op vergoeding van niet genoten vakantiedagen. Verzoekster becijfert die op 22,5 vakantiedagen. Nu verweerster de aantal niet genoten vakantiedagen niet heeft betwist, zal het bedrag van Afl. 1.897,48 om die reden worden toegewezen.
4.6
Het gerecht zal de wettelijke verhoging op grond van artikel 7A:1614q BW zoals gebruikelijk matigen tot 15%.
4.7
Als de in het ongelijk te stellen partij zal verweerster de proceskosten van verzoekster moeten vergoeden.
4.8
Gezien het overgelegde bewijs van onvermogen zal aan verzoekster toestemming worden verleend om kosteloos te mogen procederen.
6.DE BESLISSING
Het gerecht:
verleent verzoekster toestemming om kosteloos te mogen procederen;
veroordeelt verweerster om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan verzoekster te betalen Afl. 8.038,69 netto terzake het loon over de maand juni 2017, twee maanden opzegtermijn, de cessantia-uitkering en niet genoten vakantiedagen, vermeerderd met de wettelijke verhoging tot een maximum van 15% tot de dag der voldoening;
veroordeelt verweerster in de kosten van de procedure, welke kosten tot op heden aan de zijde van verzoekster worden begroot op nihil aan griffierecht, nihil aan explootkosten en Afl. 750,- aan salaris van de gemachtigde (naar rato van 1 punt van liquidatietarief 3);
verklaart de veroordelingen in deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. Noordhuizen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 3 juli 2018 in aanwezigheid van de griffier