ECLI:NL:OGEAA:2018:40

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
16 januari 2018
Publicatiedatum
9 februari 2018
Zaaknummer
AUA201701585
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid bezwaar tegen aanslag grondbelasting en gedeeltelijke afbraak van onroerende zaken

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het bezwaar van X N.V. tegen een aanslag grondbelasting voor het jaar 2011. De aanslag, opgelegd op 7 juli 2011, betrof een heffingsgrondslag van Afl. 565.780 en een belastingbedrag van Afl. 2.263,12. X N.V. heeft op 12 september 2016 bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor is dat X N.V. niet tijdig in bezwaar is gekomen, aangezien de termijn van twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet was overschreden. Het Gerecht oordeelt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, omdat X N.V. op de hoogte was van de aanslag en aanmaningen heeft ontvangen in 2011 en 2012. Het Gerecht concludeert dat er sprake is van gedeeltelijke afbraak van de onroerende zaken, zoals bedoeld in artikel 24, lid 1 onderdeel d van de Landsverordening grondbelasting, maar dat dit niet leidt tot ontvankelijkheid van het bezwaar. De uitspraak van de Inspecteur wordt bevestigd, en het beroep van X N.V. wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 16 januari 2018
BBZ nr. AUA201701585
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
X N.V.,gevestigd te Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Aruba,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 7 juli 2011 over het jaar 2011 een aanslag grondbelasting opgelegd naar een heffingsgrondslag van Afl. 565.780 en een belastingbedrag van Afl. 2.263,12.
1.2
Belanghebbende is op 12 september 2016 in bezwaar gekomen tegen de aanslag grondbelasting.
1.3
De Inspecteur heeft op 3 juli 2017 uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet- ontvankelijk verklaard.
1.4
Belanghebbende is op 21 juli 2017 in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar. Hierbij is een bedrag aan griffierecht betaald van Afl. 150.
1.5
Belanghebbende heeft op 7 september en op 24 november 2017 aanvullende stukken ingediend.
1.6
De Inspecteur heeft op 9 oktober 2017 een verweerschrift ingediend.
1.7
De zaak is behandeld ter zitting van 8 december 2017 waarbij namens belanghebbende is verschenen de heer A vergezeld van zijn zoon, de heer B. Namens de Inspecteur is verschenen mr. C.

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2
Belanghebbende is in het bezit van vijf percelen, gelegen te D (E), F (1) en G (3) (hierna: de onroerende zaken).
2.3
Voor het jaar 2011 is aan de onroerende zaken door de Inspecteur de totale waarde toegekend van Afl. 625.780.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil is de ontvankelijkheid van het bezwaar van belanghebbende en indien
belanghebbende ontvankelijk wordt verklaard in haar bezwaar of de aanslag grondbelasting over het jaar 2011 op een juist bedrag is vastgesteld.
3.2
De Inspecteur heeft belanghebbende bij uitspraak op bezwaar niet ontvankelijk verklaard. Belanghebbende stelt dat het bezwaarschrift tegen de grondbelasting over het jaar 2011 per vergissing te laat is ingediend. De totale waarde die door de Inspecteur aan de onroerende zaken is toegekend is te hoog en dient verminderd te worden van Naf. 518.280 naar Naf. 364.000.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

4.1
Ingevolge artikel 14, lid 2 van de Landsverordening grondbelasting (hierna: LvG) geschiedt de aanslag telkens voor een tijdvak van vijf jaren. Het vijfjarig tijdvak in onderhavige geval besloeg de periode 2007-2011. Ingevolge artikel 28 LvG kan de belanghebbende die bezwaar heeft tegen een definitieve aanslag grondbelasting slechts in het eerste jaar van het vijfjarige tijdvak, en in de gevallen voorzien in artikel 24 LvG in het jaar, waarin de nieuwe aanslag is vastgesteld, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een bezwaarschrift indienen.
4.2
Artikel 24 LvG luidt als volgt:
1. Behoudens bezwaar en beroep ondergaan de leggers in de loop van het vijfjarig tijdperk waarvoor zij zijn vastgesteld, geen wijzigingen, dan die het gevolg zijn van:
(…);
d. gehele of gedeeltelijke afbraak;
(…).
3. (…); in een geval als bedoeld in het eerste lid, onderdelen b tot en met f, worden de aanslag en de belastbare waarde opnieuw vastgesteld op de voet van de bepalingen van de hoofdstukken I en II.
(…).
Ter zitting heeft belanghebbende desgevraagd verklaard dat op alle onroerende zaken wordt afgegraven. Dat was ook het geval in het jaar 2011. Doordat de onroerende zaken gebruikt worden voor zandwinning, wordt de waarde van de grond steeds minder. De Inspecteur heeft dit niet betwist en toegegeven dat de waarde van de onroerende zaken is afgenomen door afgraving.
Het Gerecht is van oordeel dat zich een omstandigheid voor doet zoals omschreven in artikel 24, lid 1 onderdeel d; in 2011 is sprake geweest van gedeeltelijke afbraak. Artikel 28 LvG schrijft dan voor dat belanghebbende in het jaar, waarin de nieuwe aanslag is vastgesteld, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een bezwaarschrift kan indienen. Het aanslagbiljet over 2011 is gedagtekend 7 juli 2011. Belanghebbende had dus in principe tot uiterlijk 7 september 2011 de tijd om in bezwaar te komen. Belanghebbende is op 12 september 2016 in bezwaar gekomen. Dat is buiten de tweemaandstermijn die de wet voorschrijft. Niet ontvankelijkheidsverklaring kan enkel achterwege blijven indien de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.3
Belanghebbende heeft in dit verband verklaard de aanslag grondbelasting over het belastingjaar 2011 nooit te hebben ontvangen. Het Gerecht overweegt hierover als volgt. Belanghebbende heeft erkend dat hij op 10 oktober 2011 en 15 februari 2012 aanmaningen heeft ontvangen. Belanghebbende was dus vanaf 10 oktober 2011 bekend met de aanslag. Jurisprudentie schrijft voor dat een belanghebbende in zo een geval zo spoedig mogelijk als redelijkerwijze mogelijk is in bezwaar moet komen. Zo spoedig mogelijk is binnen een maand nadat de belastingplichtige in staat is om het bezwaar in te dienen (zie Raad van Beroep voor Belastingzaken 23 juli 2012, ECLI:NL:ORBBNAA:2012:BX4934). Belanghebbende had dus uiterlijk 10 november 2011 in bezwaar moeten komen. Belanghebbende is pas bijna vijf jaar later in bezwaar gekomen. Belanghebbende is niet ontvankelijk in haar bezwaar.
4.4
Nu de Inspecteur belanghebbende bij uitspraak op bezwaar niet- ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar, is het beroep van belanghebbende ongegrond.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart het beroep tegen de aanslag grondbelasting over het jaar 2011 ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter in dit Gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 januari 2018, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17b Landsverordening beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening dan wel toezending naar de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17c Landsverordening beroep in belastingzaken).