ECLI:NL:OGEAA:2018:374

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
25 juni 2018
Publicatiedatum
26 juni 2018
Zaaknummer
Lar nr. AUA201703283
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vergunning tijdelijk verblijf op basis van inkomenseisen en vermogenspositie werkgever

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 25 juni 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een verzoek om een vergunning tot tijdelijk verblijf. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E.M.J. Cafarzuza, had verzocht om een vergunning om als inwonende dienstbode te werken voor een beoogde werkgever. De Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie, vertegenwoordigd door mr. M.D. van Wilgen, had het verzoek afgewezen op basis van onvoldoende bewijs van het inkomen van de beoogde werkgever.

De afwijzing was gebaseerd op de Landsverordening toelating, uitzetting en verwijdering, die stelt dat een vergunning kan worden geweigerd indien niet kan worden aangetoond dat de betrokkene over voldoende middelen van bestaan beschikt. De Minister had aangegeven dat de beoogde werkgever, een 82-jarige gepensioneerde, niet voldeed aan de inkomenseis van Afl. 50.000 bruto per jaar. Appellante had geprobeerd aan te tonen dat de beoogde werkgever over voldoende middelen beschikte door middel van een verklaring van een registeraccountant, maar deze werd niet geaccepteerd.

De rechter oordeelde dat de appellante niet de nodige documenten had overgelegd om het inkomen van de beoogde werkgever te kunnen beoordelen. De bankafschriften die waren overgelegd, konden niet aantonen dat de beoogde werkgever aan de inkomenseis voldeed. De rechter verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de vergunning tot tijdelijk verblijf in stand blijft. De uitspraak biedt inzicht in de strikte eisen die worden gesteld aan de inkomenspositie van werkgevers in dergelijke aanvragen.

Uitspraak

Uitspraak van 25 juni 2018
Lar nr. AUA201703283
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[appellante],
verblijvend in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: de advocaat mr. E.M.J. Cafarzuza,
gericht tegen:
de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.D. van Wilgen (DIMAS).

1.PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 13 januari 2017 heeft verweerder het verzoek van appellante afgewezen om haar een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen om als inwonende dienstbode bij [werkgever] (hierna: de beoogde werkgever) werkzaam te zijn.
Bij beschikking van 17 oktober 2017 heeft verweerder het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze beschikking heeft appellante op 27 november 2017 beroep ingesteld bij dit gerecht.
Verweerder heeft op 19 februari 2018 een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 14 mei 2018, alwaar zijn verschenen appellante bij haar gemachtigde voornoemd en verweerder bij zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 9 van de Landsverordening toelating, uitzetting en verwijdering kan een verzoek om een vergunning tot tijdelijk verblijf worden geweigerd:
a. in verband met de openbare orde of het algemeen belang, waartoe ook de bescherming van de arbeidsmarkt wordt gerekend te behoren;
b. indien niet kan worden aangetoond dat de betrokkene over voldoende middelen van bestaan zal beschikken.
c. t/m d. (…).
2.2
Volgens het ter zake gevoerde beleid dient de werkgever van een inwonende dienstbode, alleen of als echtpaar, een minimum jaarlijks inkomen te genieten van Afl. 50.000 bruto.
2.3
Aan de afwijzing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat appellante niet de nodige documenten heeft overgelegd om het inkomen van de beoogd werkgever te kunnen beoordelen. Verweerder heeft bij brief van 19 augustus 2016 aan appellante verzocht over te leggen een originele inkomensverklaring van de werkgever, met een stempel van Departamento di Impuesto , waarop de datum (niet ouder dan zes maanden) en een paraaf van de ambtenaar duidelijk te zien zijn.
2.4
Appellante betoogt dat zij op 22 augustus 2016 een brief bij verweerder heeft ingediend met een verklaring van een registeraccountant waaruit blijkt dat de beoogd werkgever over voldoende geldmiddelen beschikt om aan het vastgestelde minimuminkomen te voldoen. Verweerder heeft deze verklaring de afgelopen vier jaar ook geaccepteerd en op grond van die informatie een verblijfsvergunning afgegeven, aldus appellante.
2.5
Om in aanmerking te kunnen komen voor een vergunning tot tijdelijk verblijf dient de beoogde werkgever, overeenkomstig het gevoerde beleid, te beschikken over een jaarlijks inkomen van Afl. 50.000 bruto. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat accountantsverklaringen niet meer worden geaccepteerd omdat die vaak in opdracht van de cliënten worden opgemaakt. Het is van belang dat de beoogde werkgever over voldoende inkomen beschikt om garant te staan voor een vreemdeling, aldus verweerder.
2.6
Desgevraagd heeft de gemachtigde van appellante ter zitting bevestigd dat, anders dat de accountant heeft verklaard, het inkomen van de beoogd werkgever minder is dan Afl. 50.000, nu de beoogd werkgever een 82-jarige gepensioneerde is die maandelijks pensioen ontvangt. Appellante heeft, onder overlegging van bankafschriften van de beoogd werkgever, betoogt dat de beoogd werkgever vermogend is. Nog ervan afgezien dat hiermee niet is voldaan aan de inkomenseis, kan uit de bankafschriften ook niet de vermogenspositie van de beoogde werkgever worden afgeleid.
2.7
Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing werd gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op maandag 25 juni 2018 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.