ECLI:NL:OGEAA:2018:374
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vergunning tijdelijk verblijf op basis van inkomenseisen en vermogenspositie werkgever
In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 25 juni 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een verzoek om een vergunning tot tijdelijk verblijf. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E.M.J. Cafarzuza, had verzocht om een vergunning om als inwonende dienstbode te werken voor een beoogde werkgever. De Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie, vertegenwoordigd door mr. M.D. van Wilgen, had het verzoek afgewezen op basis van onvoldoende bewijs van het inkomen van de beoogde werkgever.
De afwijzing was gebaseerd op de Landsverordening toelating, uitzetting en verwijdering, die stelt dat een vergunning kan worden geweigerd indien niet kan worden aangetoond dat de betrokkene over voldoende middelen van bestaan beschikt. De Minister had aangegeven dat de beoogde werkgever, een 82-jarige gepensioneerde, niet voldeed aan de inkomenseis van Afl. 50.000 bruto per jaar. Appellante had geprobeerd aan te tonen dat de beoogde werkgever over voldoende middelen beschikte door middel van een verklaring van een registeraccountant, maar deze werd niet geaccepteerd.
De rechter oordeelde dat de appellante niet de nodige documenten had overgelegd om het inkomen van de beoogde werkgever te kunnen beoordelen. De bankafschriften die waren overgelegd, konden niet aantonen dat de beoogde werkgever aan de inkomenseis voldeed. De rechter verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de vergunning tot tijdelijk verblijf in stand blijft. De uitspraak biedt inzicht in de strikte eisen die worden gesteld aan de inkomenspositie van werkgevers in dergelijke aanvragen.