ECLI:NL:OGEAA:2018:370
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het belanghebbendenschap van een stiefmoeder in een visumprocedure voor een minderjarige
In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 18 juni 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afgifte van een visum voor een minderjarige. Appellante, de stiefmoeder van de minderjarige, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar verzoek om een visum voor de minderjarige, dat was afgewezen door de Minister van Vreemdelingenzaken. De Minister had het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen gezag over de minderjarige had en derhalve niet als wettelijke vertegenwoordiger kon optreden. Het gerecht oordeelde dat een minderjarige in beginsel niet bekwaam is om zelfstandig in een procedure op te treden en dat alleen de ouders als wettelijke vertegenwoordigers kunnen optreden. Appellante, hoewel getrouwd met de vader van de minderjarige, had geen recht op vertegenwoordiging in deze zaak. Het gerecht concludeerde dat appellante niet als belanghebbende kon worden aangemerkt bij de beslissing tot afgifte van het visum, waardoor het beroep ongegrond werd verklaard. De uitspraak benadrukt de juridische positie van stiefouders in visumprocedures en de vereisten voor belanghebbendenschap in bestuursrechtelijke zaken.