ECLI:NL:OGEAA:2018:344

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
8 juni 2018
Zaaknummer
A.R. 2733 van 2017 / AUA201703410
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake vordering tot betaling van een bedrag uit een overeenkomst van verbruikleen

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is Island Finance Aruba N.V. (hierna: Island Finance) in geschil met [Gedaagde] over een vordering tot betaling van een bedrag voortvloeiend uit een overeenkomst van verbruikleen. De overeenkomst, aangegaan op 18 juli 2013, hield in dat [Gedaagde] een bedrag van Afl. 14.893,36 ter leen ontving van Island Finance, met de verplichting om Afl. 27.723,- in 60 maandelijkse termijnen terug te betalen. Na verschillende betalingen door [Gedaagde] en een brief van Brown advocaten in 2015, heeft Island Finance in 2017 conservatoir derdenbeslag gelegd onder de Stichting Algemeen Pensioenfonds Aruba (APFA) ten laste van [Gedaagde].

De vordering van Island Finance is in de loop van de procedure gewijzigd. Oorspronkelijk vorderde Island Finance Afl. 13.908,94, maar dit bedrag werd aangepast naar Afl. 13.698,39, vermeerderd met rente en kosten. [Gedaagde] voerde aan dat het beslag onterecht was, omdat hij al betalingen deed via zijn pensioenuitkering. Het Gerecht oordeelde dat Island Finance terecht beslag had gelegd, maar dat het onredelijk was om de kosten van het beslag voor rekening van [Gedaagde] te laten komen, gezien de omstandigheden van de zaak.

In de uitspraak van 6 juni 2018 heeft het Gerecht [Gedaagde] veroordeeld tot betaling van Afl. 13.698,39, vermeerderd met rente, en heeft het de proceskosten aan de zijde van Island Finance begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

Vonnis van 6 juni 2018
Behorend bij A.R. 2733 van 2017 / AUA201703410
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ISLAND FINANCE ARUBA N.V.,
hierna te noemen: Island Finance,
te Aruba,
gemachtigde: de advocaat mr. M.E.D. Brown,
tegen:
[Gedaagde],
te Aruba,
hierna te noemen: [Gedaagde],
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 maart 2018;
- de akte wijziging van eis en van overlegging producties zijdens Island Finance;
- de aantekeningen van de griffier ter gelegenheid van de comparitie van partijen op 25 april 2018;
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Op 18 juli 2013 zijn Island Finance en [Gedaagde] een overeenkomst van verbruikleen aangegaan, waarbij zij zijn overeengekomen dat [Gedaagde] een bedrag van Afl. 14.893,36 ter leen van Island Finance ontvangst en hij zich verbindt om een bedrag van Afl. 27.723,- in 60 maandelijkse termijnen aan Island Finance terug te betalen.
2.2
Bij brief van 14 oktober 2015 heeft Brown advocaten [Gedaagde] te kennen gegeven dat de uit voormelde overeenkomst voortvloeiende vordering aan haar ter incasso is gegeven.
2.3
Op 4 december 2015, 25 april 2016, onderscheidenlijk 25 juli 2016 heeft [Gedaagde] bedragen van Afl. 250,-, Afl. 750,- en van Afl. 1.000,- op de openstaande schuld betaald.
2.4 [
Gedaagde] geniet ouderdomspensioen van de Stichting Algemeen Pensioenfonds Aruba (APFA). Op 8 september 2017 heeft hij APFA verzocht van zijn pensioenuitkering van Afl. 1.009,53 een bedrag van Afl. 203,- per maand in te houden en uit te betalen aan Brown advocaten. Daarvan heeft hij op 11 september 2017 mededeling aan Brown advocaten gedaan. De bedragen zijn ingehouden op zijn pensioenuitkering over de maanden oktober en november 2017 en de betalingen daarvan zijn op 31 oktober 2017 en op 1 december 2017 door Brown Advocaten ontvangen.
2.5
Op 27 november 2017 heeft het gerecht Island Finance verlof verleend voor het leggen van conservatoir derdenbeslag onder APFA ten laste van [Gedaagde].
2.6
Op 29 november 2017 heeft Island Finance onder APFA conservatoir derdenbeslag doen leggen ten laste van [Gedaagde].

3.DE VORDERING EN HET VERWEER

3.1
Island Finance vorderde oorspronkelijk – uitvoerbaar bij voorraad – [Gedaagde] te veroordelen te betalen de som van Afl. 13.908,94, vermeerderd met de overeengekomen rente van 1,4% per maand vanaf 30 november 2014 tot een maximum van Afl. 12.829,64 en na het bereiken van dat maximum te vermeerderen met de wettelijke rente, vermeerderd met 15% buitengerechtelijke incassokosten en [Gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen de beslagkosten. Bij akte van 20 april 20218 heeft Island Finance haar vordering aldus gewijzigd: [Gedaagde] uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen tot betaling van Afl. 13.698,39, vermeerderd met 1,4% overeengekomen rente per maand vanaf 30 november 2014 over de oorspronkelijke hoofdsom van Afl. 13.908,94 tot een maximum van Afl. 12.829,64 en na het bereiken van dat maximum te vermeerderen met de wettelijke rente en [Gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen de beslagkosten.
3.2
Aan deze vordering legt Island Finance ten grondslag dat dat zij aan [Gedaagde] gelden in verbruikleen heeft verstrekt, dat [Gedaagde] te kort geschoten is in de nakoming van zijn terugbetalingsverplichtingen en dat zij in verband daarmee kosten heeft gemaakt.
3.3 [
Gedaagde] heeft aangevoerd dat hij, nadat hij op 30 augustus 2017 een overzicht van de openstaande schuld van Brown advocaten had ontvangen, op 8 september 2017 APFA heeft verzocht van zijn pensioenuitkering van Afl. 1.009,53 maandelijks een bedrag van Afl. 203,- in te houden en uit te betalen aan Brown advocaten. Op het moment dat Island Finance beslag heeft doen leggen, werd een bedrag, gelijk aan het deel van zijn pensioen dat vatbaar is voor beslag, al maandelijks op zijn pensioenuitkering ingehouden. Het was dan ook niet nodig dat beslag te leggen, zodat het niet redelijk is dat de daarmee gemoeide kosten voor zijn rekening komen, aldus [Gedaagde].

4.DE BEOORDELING

4.1
De wijziging van eis is door Island Finance als volgt toegelicht. Gedurende de periode van 4 december 2015 tot en met 1 december 2017 heeft [Gedaagde] in totaal een bedrag van Afl. 2.406,- betaald, welk bedrag oorspronkelijk niet op de schuld in mindering was gebracht. Dit bedrag dient volgens Island Finance aldus op de schuld in mindering te worden gebracht, dat het strekt in mindering van de overeengekomen boeterente tot een bedrag van Afl. 695,45, van de buitengerechtelijke incassokosten tot een bedrag van Afl. 1.500,- en van de hoofdsom tot een bedrag van Afl. 210,55.
4.2
Een bedrag van Afl. 695,45 aan contractuele boeterente is door Island Finance niet eerder gevorderd. [Gedaagde] heeft tegen de nieuwe eis evenwel geen bezwaar gemaakt. Daargelaten of de nieuwe eis als een vermeerdering of verandering van de oorspronkelijke eis dient te worden aangemerkt, ziet het gerecht ook ambtshalve geen aanleiding deze buiten beschouwing te laten. De wijziging is niet zodanig dat [Gedaagde] daarop niet, uiterlijk ter zitting, adequaat heeft kunnen reageren. Gelet hierop en het bepaalde in artikel 3:44, eerste lid, BW in aanmerking genomen, ziet het gerecht aanleiding de vordering tot veroordeling tot betaling van de hoofdsom, vermeerderd met rente, als verzocht toe te wijzen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [Gedaagde] ook de oorspronkelijke hoofdsom, de betalingen, de verschuldigde rente en buitengerechtelijke incassokosten niet heeft betwist.
4.3
Ten aanzien van de verschuldigdheid van [Gedaagde] van de in verband met het gelegde beslag gemaakte kosten, overweegt het gerecht als volgt. Op zichzelf heeft Island Finance in de omstandigheden dat [Gedaagde] gedurende de periode tussen oktober 2015 en augustus 2017 onregelmatig betaalde en aldus een eerder overeengekomen betalingsregeling niet nakwam, met recht aanleiding mogen zien over te gaan tot beslaglegging. Gegeven de omstandigheden dat [Gedaagde] Island Finance op 11 september 2017 op de hoogte heeft gebracht van de opdracht aan APFA om van zijn pensioenuitkering geld in te houden en aan Brown advocaten te betalen, dat de eerste betaling daarvan op 31 oktober 2017 bij Brown advocaten is ingekomen en dat het gaat om hetzelfde bedrag als welk maximaal in het kader van beslag op een ambtenarenpensioen mag worden ingehouden, had het evenwel op de weg van Island Finance gelegen om af te zien van beslaglegging. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de beslissing tot beslaglegging mede werd ingegeven door het feit dat Brown advocaten ten tijde van de beslaglegging op 29 november 2017 de op 31 oktober 2017 via APFA ontvangen betaling nog niet als ingekomen had geregistreerd, hetgeen zij overigens kennelijk ook ten aanzien van de eerdere betalingen van [Gedaagde] op dat moment nog niet had gedaan, ondanks het feit dat zij de betalingen wel had ontvangen. Onder deze omstandigheden ziet het gerecht aanleiding de met het gelegde beslag gemoeide kosten voor rekening van Island Finance te laten. Dat brengt met zich dat [Gedaagde] op na te melden wijze in de proceskosten zal worden veroordeeld.

5.DE UITSPRAAK

het Gerecht:
veroordeelt [Gedaagde] tot betaling aan Island Finance van een bedrag van Afl. 13.698,39, te vermeerderen met 1,4% overeengekomen rente per maand vanaf 30 november 2014 tot een maximum van Afl. 12.829,64 en na het bereiken van dit maximum te vermeerderen met de wettelijke rente;
veroordeelt [Gedaagde] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van Island Finance worden begroot op Afl. 300,- aan griffierecht, Afl. 199,90 aan explootkosten en Afl. 2.000,- (2 punten in tarief 4) aan salaris van de gemachtigde;
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 6 juni 2018 in aanwezigheid van de griffier.