ECLI:NL:OGEAA:2018:339

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
4 juni 2018
Zaaknummer
A.R.1513 van 2017/ AUA201701558
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake vergoeding commissaris bij Banco di Caribe (Aruba) N.V.

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. Kock, een vordering ingesteld tegen de naamloze vennootschap Banco di Caribe (Aruba) N.V. (hierna: BdCA), vertegenwoordigd door mr. M. Bemer. De zaak betreft de aanspraak van eiser op een vergoeding voor zijn werkzaamheden als commissaris bij BdCA, die hij sinds 10 maart 2008 vervult. Eiser stelt dat hij recht heeft op een billijke vergoeding, omdat de algemene vergadering van aandeelhouders nooit een vergoeding heeft vastgesteld, zoals vereist volgens artikel 11.4 van de statuten van BdC.

Eiser vordert een bedrag van Afl. 560.000,00, alsmede een vergoeding voor juridische werkzaamheden en immateriële schade. Hij stelt dat hij, in tegenstelling tot andere commissarissen, een lagere vergoeding ontvangt en dat dit in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Het gerecht heeft in een tussenvonnis van 30 mei 2018 aangegeven dat het behoefte heeft aan meer feitelijke informatie over de bezoldiging van de commissarissen in de periode van 2013 tot 2018, om te kunnen beoordelen of eiser een redelijke vergoeding heeft ontvangen. De zaak is verwezen naar de rol voor het indienen van een overzicht van de vergoedingen door BdCA.

De vordering tot vergoeding van juridische werkzaamheden is afgewezen, omdat er geen overeenkomst is aangetoond. De vordering tot vergoeding van immateriële schade is eveneens afgewezen, omdat eiser niet heeft aangetoond geestelijk letsel te hebben opgelopen. De rechter heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling en het indienen van de benodigde stukken.

Uitspraak

Vonnis van 30 mei 2018
Behorend bij A.R.1513 van 2017/ AUA201701558
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[EISER]
wonende te Aruba,
eiser, hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. M.H.J. Kock,
tegen:
de naamloze vennootschap
BANCO DI CARIBE (Aruba) N.V.,
gevestigd te Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: BdCA,
gemachtigde: de advocaat mr. M. Bemer.

1.DE PROCEDURE

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 januari 2018;
- de brief van 2 maart 2018 met producties aan de zijde van [eiser];
- de brief van 2 maart 2018 met producties aan de zijde van BdC;
- de aantekeningen van de griffier ter gelegenheid van de comparitie na antwoord d.d. 7 maart 2018.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
BdCA is op 10 maart 2008 opgericht en behoort tot de Ennia-Groep. De Ennia-Groep kent twee takken: de verzekeringstak en de bancaire tak. Ennia Caribe Holding N.V. is 100% aandeelhouder van beide takken. Banco di Caribe N.V., hierna BdC, een vennootschap naar het recht van Curacao is 100% aandeelhouder van BdCA.
2.2
[eiser] is met ingang 10 maart 2008 benoemd tot commissaris van BdCA. Hij was reeds commissaris bij de BdC.
2.3
Ingevolge artikel 11.4 van de statuten van BdC genieten de commissarissen een door de algemene vergadering van aandeelhouders jaarlijks vast te stellen vergoeding, naast een vergoeding voor reis-, verblijf- en overige kosten.
2.4
De algemene vergadering van aandeelhouders heeft nimmer de vergoeding voor de commissarissen vastgesteld.
2.5
[eiser] heeft voor zijn werkzaamheden als commissaris voor BdCA geen separate vergoeding ontvangen.
2.6
Als productie 2 bij conclusie van antwoord heeft BdCA twee schriftelijke verklaringen overgelegd van de statutair directeur van Ennia Caribe Holding N.V. respectievelijk de president-commissaris van BdC, BdCA en van de overige werkmaatschappijen. Beiden bestuurders hebben verklaard dat commissarissen per tak één vergoeding krijgen. Aldus komt het voor dat commissarissen die binnen een tak meerdere commissariaten hebben, slechts een vergoeding krijgen.
2.7
Als productie 3 heeft BdCA een schriftelijke verklaring overgelegd van [naam commissaris 1], commissaris bij BdC en BdCA. Hierin vermeldt deze commissaris dat hij voor beide commissariaten een vergoeding ontving.
2.8
Bij brief d.d. 2 maart 2018 heeft BdCA een aanvullende verklaring overgelegd van de [naam commissaris 2]. Hij verklaart dat hij recentelijk is benoemd tot commissaris van BdC en BdCA en dat de vergoeding voor beide commissariaten USD 25.000,00 bedraagt.
2.9
Medio 2016 is [eiser] teruggetreden als commissaris bij BdC.
2.1
Bij brief van 23 maart 2017 maakt [eiser] aanspraak op een vergoeding voor zijn werkzaamheden vanaf de dag van zijn benoeming tot commissaris bij BdCA.
2.11
Bij brief van 19 april 2017 heeft [eiser] zijn ontslag aangeboden met ingang van 1 juli 2017 en wederom aanspraak gemaakt op een vergoeding voor zijn werkzaamheden ten behoeve van BdCA.
2.12
Bij brief van 10 mei 2017 deelt [eiser] mee dat hij zich niet kan vinden in de stelling van de bank dat hij geen aanspraak heeft op enige vergoeding voor zijn commissariaat bij BdCA en kondigt hij rechtsmaatregelen aan.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
[eiser] vordert - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van BdCA tot betaling van een bedrag ad Afl. 560.000,00, althans een in goede justitie te bepalen vergoeding voor de werkzaamheden als commissaris, een bedrag voor door [eiser] verrichte juridische advieswerkzaamheden alsmede een bedrag wegens immateriële schade, alles vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2017 tot de dag der voldoening en met veroordeling van BdCA in de kosten van de procedure.
3.2
[eiser] grondt de vordering erop dat de functie van commissaris gebaseerd is op een overeenkomst van opdracht. Nu er door de algemene vergadering van aandeelhouders nimmer een vergoeding is vastgesteld, geldt het bepaalde in artikel 7:405 lid 2 BW. [eiser] heeft op deze basis recht op een billijke vergoeding voor zijn werkzaamheden. [eiser] ontvangt als commissaris bij gelieerde bedrijven een vergoeding van Afl. 45.500,-- per jaar. Andere commissarissen van BdC/BdCA ontvangen een vergoeding van Afl. 60.000,00 per jaar. Gelet op de taken en verantwoordelijkheden is [eiser] van mening dat een vergoeding van Afl. 60.000,00 per jaar redelijk is. Daarnaast heeft [eiser] additioneel juridische bijstand verleend, waarvoor hij nimmer enige vergoeding heeft ontvangen. Voor zo ver BdC een beroep op verjaring doet, acht [eiser] dit in strijd met de redelijkheid en billijkheid. De goede naam van [eiser] is aangetast, omdat zijn naam bij de Centrale Bank in diskrediet wordt gebracht en hij in rechte een vergoeding moet vorderen, terwijl hij juist in de maatschappij erkend wordt als een persoon van wie BdC jarenlang geprofiteerd heeft.
3.3
BdCA voert hiertegen verweer, dat bij de beoordeling aan de orde komt.

4.DE BEOORDELING

4.1
De kern van het geschil is de vraag of [eiser] aanspraak heeft op een vergoeding voor werkzaamheden die hij als commissaris en/of jurist heeft verricht ten behoeve van BdCA in de periode 2008 tot 2017.
4.2
Artikel 11.4 van de statuten vormt de grondslag voor het recht op een vergoeding voor een commissaris. Vast staat evenwel dat de aandeelhouders van BdC nimmer een besluit hebben genomen over de hoogte van de vergoeding van de commissarissen.
4.3
Niet in geschil is het feit dat [eiser] in ieder geval tot en met 2016 jaarlijks een vergoeding heeft ontvangen voor zijn commissariaat bij BdC. Partijen twisten over de vraag of de tot nu toe uitbetaalde vergoedingen betrekking hebben op één of meerdere commissariaten per tak. [eiser] is van mening dat hij recht heeft op twee vergoedingen omdat hij zowel commissaris was bij BdC als bij BdCA.
4.4
Uit de door BdCA overgelegde schriftelijke verklaringen volgt dat een commissaris met meerdere commissariaten binnen een bedrijfstak, slechts één vergoeding ontvangt.
Deze verklaringen heeft [eiser] vooralsnog niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken. Dit heeft tot gevolg dat het gerecht er
voorshandsvanuit gaat dat het regel is binnen BdC/BdCA dat een commissaris met meerdere commissariaten binnen een bedrijfstak, slechts één vergoeding ontvangt.
4.5
Dit laat onverlet dat de beloning van de commissarissen binnen BdC/bdCA niet transparant en in strijd met het bepaalde in artikel 11.4 van de Statuten is. [eiser] heeft immers onweersproken gesteld dat hij Afl. 45.000,00 netto per jaar ontving, terwijl anderen Afl. 60.000,00 kregen. Het gerecht heeft behoefte aan meer feitelijke informatie ten aanzien van de bezoldiging van de commissarissen in de periode 2013 tot 2018. Dit inzicht is nodig teneinde te kunnen beoordelen of aan [eiser] een redelijke vergoeding is betaald als bedoeld in artikel 7:405 lid 2 BWA. Redelijk in dit geval zou kunnen zijn, dat de vergoeding van [eiser] gelijk is aan die van de andere commissarissen met een vergelijkbaar werkpakket. BdCA dient dan ook een overzicht op te stellen van de aan de verschillende commissarissen betaalde vergoedingen in genoemde periode, met vermelding van de door hen vervulde commissariaten. De zaak wordt hiertoe naar de rol verwezen voor akte overlegging betalingsoverzicht aan de zijde van BdCA. [eiser] zal aansluitend in de gelegenheid worden gesteld een antwoordakte te nemen.
4.6
De vordering ter zake een vergoeding voor verrichte juridische werkzaamheden wordt aanstonds afgewezen, nu deze een juridische grondslag ontbeert. Gesteld noch gebleken is immers dat tussen [eiser] en BdCA een overeenkomst tot stand is gekomen, op grond waarvan [eiser] in opdracht en voor rekening van BdCA juridische werkzaamheden heeft verricht tegen een overeengekomen fee.
4.7
Ten aanzien van de vordering strekkende tot vergoeding van immateriële schade wordt als volgt overwogen. Voor de toewijsbaarheid van een hierop gerichte vordering is uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Weliswaar is niet in alle gevallen uitgesloten dat een uitzondering op dat uitgangspunt wordt aanvaard in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer. [eiser] heeft in dit kader aangevoerd dat hij zich in zijn eer en goede naam aangetast voelt, omdat hij zich gedwongen voelde om deze procedure te entameren. Het gerecht begrijpt dat het vragen om een (extra) vergoeding gevoelig is, doch deze omstandigheid is onvoldoende grond om smartengeld toe te kennen.
4.8
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
5.1
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 27 juni 2018 voor akte aan de zijde van BdCA als bedoeld in r.o. 4.5;
5.2
bepaalt dat [eiser] aansluitend een contra-akte mag nemen;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 30 mei 2018 in aanwezigheid van de griffier.