ECLI:NL:OGEAA:2018:331

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
4 juni 2018
Zaaknummer
A.R. no. 1166 van 2017/AUA201701065
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot overhandiging van jaarrekeningen en dwangsom in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.A. Ruiz, een verzoek ingediend bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba om gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.B. Boyce, te bevelen om afschriften van bepaalde jaarrekeningen over te leggen. Eiser stelt dat hij deze documenten nodig heeft om een schadestaatprocedure te kunnen starten, die voortvloeit uit een eerder vonnis van het Hof. Gedaagde heeft verweer gevoerd en betwist dat eiser ontvankelijk is in zijn verzoek.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat er geen gronden zijn om eiser niet-ontvankelijk te verklaren en heeft het ontvankelijkheidsverweer van gedaagde verworpen. Vervolgens heeft het Gerecht de vordering van eiser beoordeeld. Het Gerecht oordeelt dat de jaarrekeningen van gedaagde relevant zijn voor de vaststelling van mogelijke schade die eiser heeft geleden in de periode van 2004 tot en met 2010. Het Gerecht heeft gedaagde bevolen om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis de gevraagde jaarrekeningen aan eiser te overhandigen, met een dwangsom van Afl. 500,-- voor iedere dag dat gedaagde dit bevel niet opvolgt, tot een maximum van Afl. 50.000,--.

Daarnaast heeft het Gerecht de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 30 mei 2018 door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, tijdens een openbare zitting.

Uitspraak

Vonnis van 30 mei 2018
Behorend bij A.R. no. 1166 van 2017/AUA201701065
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
[Eiser],
wonende in Aruba,
eiser,
hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. A.A. Ruiz,
tegen:
[Gedaagde],
wonende in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. M.B. Boyce.

1.HET PROCESVERLOOP

1.1
Het procesverloop blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-de conclusie van antwoord, met één productie;
-de conclusie van repliek, met producties;
-de conclusie van dupliek, met producties;
-de op 18 april 2018 door [eiser] genomen akte uitlating producties.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
[eiser] verzoekt dat het Gerecht - zo het begrijpt - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. [gedaagde] op de voet van artikel 843a Rv beveelt om (afschriften van) de in het verzoekschrift onder 2. vermelde bescheiden (hierna: de bescheiden) aan [eiser] te overhandigen, en bepaalt dat [gedaagde] ten behoeve van [eiser] een dwangsom verbeurt van Afl. 1.000,-- voor iedere dag of deel daarvan dat [gedaagde] dat bevel niet opvolgt;
b. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
2.2
[gedaagde] voert verweer, en concludeert dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem verzochte, althans tot afwijzing daarvan, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren kosten rechtens te vermeerderen met wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening.
2.3
Voor zover van belang voor de beslissing worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1
Er zijn gronden gesteld noch gebleken waaruit volgt dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem verzochte. Het ontvankelijkheidsverweer van [gedaagde] wordt daarom verworpen.
3.2
[eiser] grondt zijn vordering op de stelling dat hij naar aanleiding van het bij partijen genoegzaam bekende vonnis van het Hof van 19 juni 2012 een schadestaatprocedure wenst te starten, hetgeen hem onmogelijk wordt gemaakt omdat hij de thans gevorderde zich onder [gedaagde] bevindende bescheiden niet in zijn bezit heeft en ook niet vrijwillig kan verkrijgen van [gedaagde].
3.3
Bij voormeld vonnis heeft het Hof de uitspraak van het Gerecht van 23 maart 2011 in de zaak A.R. no. 2597 van 2009 bevestigd. Het dictum van die uitspraak (hierna: het vonnis) vermeld onder meer:

(…).
-beveelt [naam 1] en [gedaagde] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de jaarrekeningen van […] over de boekjaren 2001 en 2004 tot en met 2008 aan [naam 2] en [eiser] te overhandigen, op straffe van een dwangsom van Afl. 1.000,00 voor iedere dag, een deel daarvan daaronder begrepen en met een maximum van Afl. 50.000,00 , dat aan dit bevel niet wordt voldaan;
-verklaart voor recht dat [naam 1] en [gedaagde] jegens [naam 2] en [eiser] onrechtmatig hebben gehandeld, en dat [naam 1] en [gedaagde] gedurende hun bestuursperiode hun bestuurstaken onbehoorlijk hebben vervuld;
-veroordeelt [naam 1] en [gedaagde] op grond van onbehoorlijke taakvervulling en onrechtmatige daad om aan [naam 2] en [eiser] schadevergoeding te betalen, op te maken bij staat;
(…).
-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
(…).”.
3.4
Naar het oordeel van het Gerecht ziet voormelde verklaring voor recht ter zake van onrechtmatig handelen door [gedaagde] als bestuurder van [bedrijf 1] en het hiervoor vermelde op grond van dat onrechtmatig handelen gegeven bevel op de in dat bevel vermelde boekjaren, en niet op daartussen of daarna gelegen boekjaren. In het licht daarvan heeft te gelden dat voormelde veroordeling van onder meer [gedaagde] tot vergoeding van schade op te maken bij staat op dit punt ziet op mogelijke mede door [gedaagde] veroorzaakte schade in die boekjaren, en niet op daartussen en/of daarna gelegen boekjaren. Het vonnis verschaft voor die boekjaren geen titel aan [eiser].
3.5
Niet in geschil is tussen partijen dat het hiervoor vermelde bevel naar behoren is opgevolgd of uitgevoerd. Zonder nadere uitleg – die ontbreekt – valt tegen de achtergrond van vorenstaande niet in te zien dat [gedaagde] gehouden is om andere dan de hiervoor vermelde jaarrekeningen van [bedrijf 1] aan [eiser] te overleggen. Naar het oordeel van het Gerecht kan redelijkerwijze worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van die stukken gewaarborgd is. De vordering van [eiser] op dit onderdeel zal worden afgewezen.
3.6
De vordering van [eiser] ter zake van het aandeelhoudersregister van [bedrijf 1] zal worden afgewezen, omdat zonder nadere uitleg – die ook op dit punt ontbreekt - niet valt in te zien waarom [eiser] dat register nodig heeft om mogelijke door [gedaagde] en/of [naam 1] veroorzaakte schade in de in het hiervoor vermelde bevel vermelde boekjaren vast te kunnen stellen. Naar het oordeel van het Gerecht kunnen te dezen alleen jaarrekeningen van belang zijn voor de vaststelling van mogelijke schade. De voorlaatste zin van de vorige rechtsoverweging is ook hier van toepassing. Hetzelfde heeft te gelden voor de vordering van [eiser] ter zake van maatschapsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2]. Ook die vordering zal worden afgewezen.
3.7
Voormelde verklaring voor recht met betrekking tot het onrechtmatig handelen van onder meer [gedaagde] dat ziet op het bij partijen genoegzaam bekende oprichten van [bedrijf 1] ziet naar zijn aard en strekking op het verleden, zodat de veroordeling van onder meer [gedaagde] tot betaling van schadevergoeding op dit punt eveneens ziet op het verleden. Die verklaring voor recht in verbinding met die veroordeling verschaft geen titel aan [eiser] voor mogelijk op dit punt onrechtmatig handelen van [gedaagde] na 2010, op welk jaar boekjaar het vonnis uiterlijk kan zien. Dit klemt temeer omdat is gesteld noch gebleken dat nog steeds sprake is van de in het vonnis omschreven (in het kader van te duchten verwarring) zwaarwegende omstandigheid dat beide bedrijven, [bedrijf 2] en [bedrijf 1] dus, zich op hetzelfde adres bevinden. Eén en ander brengt mee dat het Gerecht evenmin grond ziet voor toewijzing van de vordering van [eiser] ter zake van overlegging van afschriften van jaarrekeningen van […] over de boekjaren 2011, 2014 en 2015. Naar het oordeel van het Gerecht kan ook te dezen redelijkerwijze worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van die stukken gewaarborgd is.
3.8
Ter zake van de vordering van [eiser] met betrekking tot de jaarrekeningen van [bedrijf 2] wordt het volgende overwogen. Naar het oordeel van het Gerecht kunnen die jaarrekeningen, voor zover die zien op de periode 2004 tot en met 2010, wel relevant zijn voor de vaststelling van mogelijke door [eiser] in die periode geleden schade, omdat uit die rekeningen kan blijken welke voor [bedrijf 1] onrechtmatig concurrerende werkzaamheden (met name maar niet uitputtend in de zin van elektronische beveiliging) er precies zijn verricht gedurende die jaren door [bedrijf 2]. [eiser] heeft aldus een rechtmatig belang bij het verkrijgen van afschriften van die jaarrekeningen, terwijl onderbouwd is gesteld noch gebleken dat sprake is van een gewichtige reden in de zin van het vierde lid van artikel 843a Rv, die met zich brengt dat de vordering van [eiser] op dit onderdeel moet worden afgewezen. De vordering van [eiser] op dit onderdeel zal worden toegewezen (in de hiervoor vermelde zin) als na te melden.
3.9
De vordering van [eiser] met betrekking tot de jaarrekeningen van de maatschap [bedrijf 2] zal worden afgewezen. Zonder nadere uitleg - die ook hier ontbreekt – valt niet in te zien dat [eiser] - naast de onder 3.8 vermelde door [gedaagde] af te geven afschriften van de daar vermelde stukken – ook deze bescheiden nodig heeft voor de vaststelling van mogelijke schade als gevolg van bedoeld onrechtmatig concurrerend handelen door [bedrijf 2] in de periode van 2004 tot en met 2010.
3.1
Voorts wordt nog overwogen dat onderbouwd gesteld noch is gebleken dat [gedaagde] niet in staat is om afschriften te verstrekken aan [eiser] van de jaarrekeningen van [bedrijf 2] die zien op de boekjaren 2004 tot en met 2010. Het in de voorlaatste alinea van de conclusie van dupliek neergelegde (overigens van enige onderbouwing gespeende) beroep van [gedaagde] op het bepaalde in artikel 8 EVRM blijft (wat van de inhoud daarvan ook zij) buiten schouwing als zijnde tardief. [eiser] heeft immers niet meer kunnen reageren op dat beroep.
3.11
Tot slot wordt nog overwogen dat de stelling van [gedaagde], dat het vonnis en de uitspraak van het Hof waarbij het vonnis is bevestigd tot stand zijn gekomen door middel van bedrog, vooralsnog niets afdoet aan de rechtsgeldigheid van die inmiddels onherroepelijke uitspraken. Alleen een gegrond verklaard verzoek tot herroeping in de zin van artikel 382 e.v. Rv kan mogelijk leiden tot een andere uitspraak van het Hof. Uit bedoelde uitspraken volgt overigens dat sprake is van een rechtsbetrekking tussen partijen als bedoeld in het eerste lid van artikel 843a Rv.
3.12
Dwangsommen zullen gematigd en gemaximeerd worden opgelegd aan [gedaagde].
3.13
In de uitkomst van deze procedure, partijen zijn over en weer in het (on)gelijk gesteld, ziet het Gerecht aanleiding om de proceskosten te compenseren als na te melden.

4.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-beveelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na de betekening aan hem van dit vonnis afschriften te overhandigen aan [eiser] van de jaarrekeningen van [bedrijf 2] N.V. over de jaren 2004 tot en met 2010;
-bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van Afl. 500,-- voor iedere dag of deel daarvan dat [gedaagde] voormeld bevel niet opvolgt, en bepaalt dat [gedaagde] te dezen maximaal Afl. 50.000,-- aan dwangsommen kan verbeuren;
-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, aldus dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
-wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 30 mei 2018 in aanwezigheid van de griffier.