ECLI:NL:OGEAA:2018:325

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
4 juni 2018
Zaaknummer
CUR201801296
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executoriale verkoop onroerende zaak en inzetprijs bij bank

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao werd behandeld, vorderde Melber Holding N.V. in kort geding dat de bank, Banco di Caribe N.V., de inzetprijs voor de executieveiling van een onroerende zaak zou vaststellen op de executiewaarde van NAf 1,4 miljoen. Melber, eigenaar van het Tropical Hotel, had een schuld van ruim NAf 1,3 miljoen aan de bank en was in een kredietrelatie met hen verwikkeld. De bank had aangekondigd de onroerende zaak te veilen met een inzetprijs van NAf 1,15 miljoen, wat Melber als onterecht beschouwde, gezien de hogere executiewaarde volgens een taxatierapport.

De procedure begon met een verzoekschrift van Melber op 26 april 2018, gevolgd door een mondelinge behandeling op 16 mei 2018. Melber stelde dat de bank verplicht was om de executiewaarde als inzetprijs te hanteren om te voorkomen dat de onroerende zaak voor een lager bedrag dan de openstaande schuld zou worden verkocht. De bank voerde echter aan dat zij in haar beleid hanteert om een inzetprijs te bepalen op basis van 70% van de executiewaarde, om de veiling aantrekkelijker te maken voor bieders.

Het Gerecht oordeelde dat de bank niet verplicht was om de executiewaarde als inzetprijs te hanteren en dat de vorderingen van Melber op dit punt niet konden worden toegewezen. Bovendien verwierp het Gerecht Melbers verzoek om de bank tijd te geven om een mondelinge koopovereenkomst te finaliseren, omdat dit niet onderbouwd was met bewijs. Uiteindelijk werden de vorderingen van Melber in hun geheel afgewezen, en werd hij veroordeeld in de proceskosten van de bank, begroot op NAf 1.500.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
MELBER HOLDING N.V.,
gevestigd te Curaçao,
eiseres,
vertegenwoordigd door haar bestuurder,
tegen
de naamloze vennootschap
BANCO DI CARIBE N.V.,
gevestigd te Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.C. van Hoof.
Partijen zullen hierna Melber en de bank genoemd worden.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, binnen gekomen op 26 april 2018;
- de producties van de bank;
- de mondelinge behandeling van 16 mei 2018;
-de pleitnota van Melber, tevens houdende een vermeerdering van eis;
- de pleitnota van de bank.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen bestaat een kredietrelatie, welke wegens voortdurende achterstand recent door de bank is beëindigd.
2.2.
Melber heeft een opeisbare schuld aan de bank van ruim NAf 1,3 miljoen.
2.3.
Melber is eigenaar van de onroerende zaak gelegen aan de [adres], bekend als ‘Tropical Hotel’. Op deze onroerende zaak rust een recht van hypotheek van de bank.
2.4.
De bank heeft de executie verkoop van deze onroerende zaak aangezegd voor 24 mei 2018. De bank heeft voorts aangekondigd dat voor die veiling een inzetprijs van NAf 1,15 miljoen zal worden gehanteerd.
2.5.
Een taxatierapport van een onafhankelijke taxateur vermeldt een executiewaarde van de onroerende zaak van NAf 1,4 miljoen.

3.Het geschil

3.1.
Melber vordert, na vermeerdering van eis, in kort geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, samengevat,
- de bank op te dragen om de inzetprijs te bepalen op de executiewaarde, te weten NAf 1.400.000;
- te bepalen dat de onroerende zaak gedurende een periode van tenminste zes maanden door Melber onderhands mag worden verkocht;
- te bepalen dat de onroerende zaak ter veiling zal worden verkocht indien het niet binnen die termijn onderhands is verkocht met als inzet de executiewaarde;
- met veroordeling van de bank in de proceskosten.
3.2.
De bank heeft gemotiveerd verweer gevoerd en heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Melber in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Gegeven de aanzegging door de bank van de veiling op 24 mei 2018, is het spoedeisend belang gegeven.
4.2.
De bevoegdheid van de bank om tot executie verkoop van de onroerende zaak over te gaan staat niet ter discussie. Melber meent echter dat de bank zonder goede grond uitgaat van een inzetprijs van NAf 1,15 miljoen, nu immers uit het recente taxatierapport een hogere executiewaarde volgt. Melber stelt er belang bij te hebben dat de executiewaarde als inzetprijs wordt gehanteerd, omdat dan het risico kleiner is dat de onroerende zaak voor een lager bedrag dan zijn openstaande schuld aan de bank zal worden verkocht en Melber met een restschuld achterblijft.
4.3.
Het gerecht verwerpt het betoog van Melber.
4.4.
Gesteld noch gebleken is dat de bank op grond van de uit de kredietovereenkomst voortvloeiende voorwaarden verplicht is om in geval van executieverkoop een inzetprijs te hanteren die tenminste gelijk is aan de executiewaarde. Voor dit kort geding moet dan ook tot uitgangspunt genomen worden dat het de bank in beginsel vrij staat de inzet te betalen.
4.5.
Deze vrijheid wordt beperkt door de eisen van redelijkheid en billijkheid. Van handelen in strijd daarmee kan in dit geval echter niet worden gesproken. De bank heeft toegelicht dat zij in geval van executieveilingen als beleid hanteert dat een inzetprijs wordt bepaald op basis van 70% van de executiewaarde, ten einde daarmee de te veilen onroerende zaak zo aantrekkelijk mogelijk te maken voor potentiële belangstellenden. Daarmee wordt beoogd dat zich meerdere belangstellenden voor de veiling melden en dat bij het biedproces vervolgens een hogere verkoopprijs wordt bepaald. Niet gezegd kan worden dat de bank in redelijkheid deze overwegingen niet zou mogen hanteren. Daarbij verdient aantekening dat met het hanteren van een bepaalde inzetprijs uit de aard van de zaak niet gezegd is dat de uiteindelijke verkoopprijs ook op dat niveau zal liggen.
4.6.
Op het voorgaande stuiten de vorderingen van Melber, voor zover die betrekking hebben op het hanteren door de bank van een hogere inzetprijs, af.
4.7.
In het kader van zijn eisvermeerdering heeft Melber betoogd dat hij inmiddels een potentiële koper heeft gevonden, die bereid is de onroerende zaak voor NAf 1,4 miljoen te kopen. Melber en deze koper hebben daartoe inmiddels een mondelinge koopovereenkomst gesloten. Nog een zekere tijd is echter nodig om die koopovereenkomst te finaliseren en de benodigde vergunningen voor de beoogde bestemming van de onroerende zaak te verkrijgen. Melber meent dat de bank, gelet op de hoogte van deze koopsom, gehouden is om hieraan mee te werken en Melber die tijd te gunnen.
4.8.
Het gerecht verwerpt op dit betoog. In redelijkheid kan van de bank niet verwacht worden af te gaan op een ter zitting gedane mondelinge uitlating van de bestuurder van Melber, die niet onderbouwd is met enig stuk. Daarbij komt dat, zoals de bank terecht naar voren heeft gebracht, het de koper en/of Melber vrij staat om voor het plaatsvinden van de veiling alsnog te komen met stukken waaruit het bestaan van de koopovereenkomst blijkt, zodat in dat geval de veiling niet behoeft door te gaan.
4.9.
De vordering zal dus in al haar onderdelen worden afgewezen. Melber zal worden veroordeeld in de proceskosten, begroot op NAf 1.500 voor salaris.

5.De beslissing

Het Gerecht:

Rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Melber in de proceskosten van de bank, tot op heden begroot op NAf 1.500;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar
uitgesproken op 22 mei 2018.