ECLI:NL:OGEAA:2018:323

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
28 mei 2018
Publicatiedatum
4 juni 2018
Zaaknummer
AUA201702917
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen afwijzing werk- en verblijfsvergunning niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft appellant, wonend in Aruba, bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek om een werk- en verblijfsvergunning als bouwvakker. Het bezwaar werd op 11 oktober 2017 door de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Appellant heeft op 30 oktober 2017 beroep ingesteld tegen deze beslissing. Tijdens de zitting op 16 april 2018 heeft de rechter de zaak behandeld, waarbij zowel appellant als de vertegenwoordiger van de verweerder aanwezig waren.

De rechter heeft vastgesteld dat appellant zijn bezwaarschrift op 4 juli 2017 heeft ingediend, terwijl de wettelijke termijn van zes weken voor het indienen van een bezwaarschrift op 3 juni 2017 begon. Hierdoor is het bezwaarschrift niet tijdig ingediend. De rechter heeft de overwegingen van de verweerder in de bestreden beschikking onderschreven en geconcludeerd dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak is op 28 mei 2018 gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, waarbij het beroep ongegrond werd verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en er staat hoger beroep open bij het Hof.

Uitspraak

Uitspraak van 28 mei 2018
AUA201702917
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[appellant],
wonend in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: M.L. Hassell,
gericht tegen:
de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. G.M.N. Maduro (DIMAS).

1.PROCESVERLOOP

Appellant heeft bij bezwaarschrift van 4 juli 2017 bezwaar gemaakt tegen de afwijzende beschikking van 13 maart 2017 op zijn verzoek om verlening van een werk- en verblijfsvergunning om als bouwvakker bij [bedrijf] werkzaam te zijn en op Aruba te verblijven.
Bij beschikking op het bezwaarschrift van 11 oktober 2017 is het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard.
Daartegen heeft appellant op 30 oktober 2017 beroep ingesteld bij dit gerecht.
Verweerder heeft op 15 februari 2018 een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 16 april 2018, alwaar zijn verschenen appellant bij zijn gemachtigde voornoemd en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Aan de bestreden beschikking van 11 oktober 2017 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat appellant het op 3 juni 2017 gedagtekende bezwaarschrift buiten de daarvoor gestelde termijn heeft ingediend.
2.2
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Lar bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en gaat deze termijn in op de dag na die waarop de beschikking is gedagtekend.
2.3
In het onderhavige beroep is uitsluitend de vraag aan de orde, of verweerder het bezwaar van appellant tegen de beschikking van 13 maart 2017 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.4
Het gerecht beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt zich achter de overwegingen van verweerder in de bestreden beschikking van 11 oktober 2017. De daarin weergegeven wettelijke regeling van de termijnstelling voor bezwaar is van openbare orde. Dit brengt mee dat deze op straffe van niet-ontvankelijkverklaring in acht behoort te worden genomen.
2.5
Aangezien vast staat dat appellant op 4 juli 2017 zijn bezwaarschrift bij verweerder heeft ingediend, heeft hij de wettelijke bezwaartermijn van zes weken overschreden en is het bezwaarschrift derhalve niet op tijd ingediend.
2.6
Hetgeen namens appellant in beroep is aangevoerd - onder meer dat verweerder de aantekening van de minister op het bezwaar van appellant bij de beoordeling van het bezwaar had moeten meenemen - bevat geen grond waarop redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat hij bij het indienen van het bezwaar niet in verzuim is geweest. Ook overigens is van enige grond daartoe niet gebleken. Het bezwaar is derhalve bij bestreden beschikking van verweerder van 11 oktober 2017 terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.7
Het beroep is ongegrond.
2.8
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing werd gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op maandag, 28 mei 2018, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).