In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 22 mei 2018 uitspraak gedaan in een arbeidsconflict tussen een sleepbootkapitein, hierna te noemen [verzoeker], en zijn werkgever, Aruba Ports Authority N.V. (APA). [verzoeker] was sinds 1 december 2012 werkzaam als sleepbootkapitein en verzocht het Gerecht om te verklaren dat hij recht had op een hoger salaris, gelijk aan schaal 7, dienstjaar 7, en dat hij recht had op achterstallig loon. Hij stelde dat het niet acceptabel was dat hij als kapitein minder of gelijk verdiende aan zijn ondergeschikte, [collega A]. APA voerde verweer en stelde dat de salariëring van [verzoeker] in overeenstemming was met de geldende normen en dat er geen reden was voor een hogere inschaling.
Tijdens de zitting op 10 april 2018 heeft [verzoeker] zijn vordering toegelicht, maar de rechtbank oordeelde dat APA in redelijkheid tot de vastgestelde wijze van salariëring kon komen. Het Gerecht overwoog dat [verzoeker] als beginnend kapitein geen eerdere ervaring had en dat de salariëring van kapiteins binnen APA niet in strijd was met de objectieve maatstaven. Het Gerecht wees de vorderingen van [verzoeker] af en veroordeelde hem in de proceskosten, die tot aan de uitspraak op Afl. 2.500,-- waren begroot.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een objectieve beoordeling van salarisverschillen binnen een organisatie en de rol van ervaring en verantwoordelijkheden in de salariëring van werknemers. Het Gerecht concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die een ander oordeel konden dragen en dat de vorderingen van [verzoeker] niet konden worden toegewezen.