ECLI:NL:OGEAA:2018:310

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
23 mei 2018
Publicatiedatum
31 mei 2018
Zaaknummer
K.G. 2679 van 2017/AUA201703344
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over arbeidsovereenkomst en salarisbetaling tussen stichting en eiseres

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, vorderde eiseres, vertegenwoordigd door mr. D.G. Kock, dat de stichting, vertegenwoordigd door mr. H.U. Thielman, werd veroordeeld om haar het overeengekomen salaris van Afl. 4.375,00 bruto per maand te betalen, met terugwerkende kracht vanaf 1 augustus 2017. Eiseres had vanaf 1 juni 2016 in dienst van de stichting gewerkt, maar de stichting betwistte dat er nog een arbeidsrelatie bestond, omdat eiseres per 1 augustus 2017 in dienst was getreden van het Land Aruba. De stichting voerde aan dat de arbeidsrelatie met eiseres was beëindigd en dat zij niet meer verantwoordelijk was voor het salaris. Eiseres stelde echter dat er geen rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst had plaatsgevonden en dat zij recht had op het volledige salaris.

De rechter oordeelde dat de stichting onvoldoende had aangetoond dat de arbeidsovereenkomst was beëindigd en dat de arbeidsrelatie tussen eiseres en de stichting nog steeds bestond. Het gerecht oordeelde dat de stichting verantwoordelijk was voor het betalen van het overeengekomen salaris, ondanks de subsidierichtlijnen die van toepassing waren. De rechter wees de vordering van eiseres toe en bepaalde dat de stichting het achterstallige salaris moest betalen, verhoogd met een wettelijke verhoging van 15% vanaf de datum van de sommatiebrief. Tevens werd de stichting veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Dit vonnis werd uitgesproken op 23 mei 2018 door mr. M. Schoemaker, en het gerecht bevestigde de verplichtingen van de stichting als werkgever, inclusief de noodzaak om de juiste documentatie te verstrekken voor de inschaling van eiseres.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 23 mei 2018
Behorend bij K.G. 2679 van 2017/AUA201703344
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[naam eiseres],
wonende in Aruba,
eiseres,
hierna te noemen: “eiseres”,
gemachtigde: mr. D.G. Kock,
tegen:
de stichting
FUNDACION PA MANEHO DI ADICCION ARUBAN (FMAA),
gevestigd in Aruba,
gedaagde,
hierna te noemen: “de stichting”,
gemachtigde: mr. H.U. Thielman.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de aantekeningen van de griffier ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 15 december 2017, waaruit blijkt dat partijen bijgestaan door hun gemachtigden zijn verschenen. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor akte uitlating regeling zijdens partijen. Partijen hebben op de rol van 28 maart 2018 middels akte bericht dat er geen regeling werd bereikt.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
De stichting wordt door het Land Aruba (hierna: het Land) gesubsidieerd, voor wat betreft de exploitatiekosten voor 90% en voor wat betreft de personeelskosten voor 100%.
2.2
Eiseres heeft vanaf 1 juli 2014 administratieve werkzaamheden voor de stichting verricht, (vanaf een bepaald moment) tegen een vergoeding van Afl. 25,00 per uur. Per 1 juni 2016 begon Eiseres hele dagen te werken en is zij in dienst getreden van de stichting tegen een bruto loon van Afl. 4.375,00.
2.3
Eiseres heeft bij brieven van 27 april 2015 en 10 maart 2016 gesolliciteerd bij de toenmalige Minister van Justitie en Verslavingszorg (hierna: de Minister) om in aanmerking te komen voor de functie van administratief medewerkster bij het hoofdkantoor van de stichting. De toenmalige directeur van de stichting heeft bij brieven van 4 mei 2015 en 8 maart 2017 aan de Minister gerappelleerd en verzocht om Eiseres in dienst te nemen bij de stichting.
2.4
De Ministerraad heeft op 1 augustus 2017 ingestemd met het verzoek tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst met Eiseres en met diens tewerkstelling bij Bureau Ondersteuning Verslavingszorg (hierna: BOV) in de functie van administratief medewerkster, onder gelijktijdige ter beschikking stelling aan de stichting per 1 augustus 2017 voor de duur van een jaar. Vanaf 1 augustus 2017 heeft het Land een bruto salaris van Afl. 2.135,00 per maand uitbetaald aan Eiseres overeenkomstig schaal 1, dienstjaar 7 van de Bezoldigingsregeling Ambtenaren.
2.5
Bij brief van 3 november 2017 heeft Eiseres de stichting gesommeerd om uiterlijk op 17 november 2017 het overeengekomen salaris (met terugwerkende kracht) uit te betalen.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Eiseres vordert– samengevat en voor zover hier van belang – dat het gerecht bij vonnis in kort geding de stichting beveelt (het gerecht begrijpt: veroordeelt) om aan Eiseres vanaf 1 augustus 2017 het overeengekomen salaris van Afl. 4.375,00 bruto te betalen en te blijven betalen voor zolang het dienstverband niet rechtsgeldig is geëindigd en te bepalen dat de stichting over enig tekort de vertragingsrente ex artikel 1614q BW verschuldigd zal zijn, met veroordeling van de stichting in de proceskosten.
3.2
Eiseres stelt ter onderbouwing van haar vordering dat zij vanaf 1 juni 2016 in dienst is van de stichting tegen een salaris van Afl. 4.375,00 per maand. Deze arbeidsrelatie duurt nog steeds voort. Zij heeft niet ingestemd met de eenzijdige salarisverlaging per 1 augustus 2017.
3.3
De stichting voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vordering, met veroordeling van Eiseres in de proceskosten. Zij betwist onder meer dat er sedert 1 augustus 2017 nog een arbeidsrelatie bestaat tussen de stichting en Eiseres, omdat Eiseres per die datum in dienst is getreden van het Land. De stichting wordt voor haar personeelskosten volledig gesubsidieerd door het Land. De medewerkers die bij de stichting werken zijn allen, behoudens 7 werknemers in verband met een fusie met SAMBA, in dienst van het Land en worden via de overheidsdienst BOV bij de stichting tewerkgesteld. Op grond van de subsidierichtlijnen dient er bovendien toestemming van de Minister verkregen te worden om iemand in dienst te mogen nemen. Het was vanaf het begin de bedoeling dat ook Eiseres in dienst zou treden van het Land en ter beschikking gesteld zou worden bij de stichting. Eiseres heeft ook zelf gesolliciteerd bij het Land. Per 1 juni 2016 begon Eiseres hele dagen te werken. Zij gaf aan geen onderneming meer te hebben en de stichting was toen verplicht om over te gaan tot de inhouding en afdracht van loonbelasting en premies over te gaan in afwachting van de indiensttreding bij het Land. De salariskosten van Eiseres werden oneigenlijk als exploitatiekosten opgevoerd, waardoor er ernstige tekorten op de exploitatiekosten ontstonden. De stichting heeft om rappelbrieven aan het Land gestuurd om de indiensttreding van Eiseres bij het Land geregeld te krijgen. Eiseres is uiteindelijk per 1 augustus 2017 in dienst getreden van het Land. Zij heeft tot op heden bij de overheidsinstanties BOV en DRH niet de benodigde papieren verstrekt om haar opleiding en werkervaring aan te tonen. Om die reden werd zij lager ingeschaald.
3.4
Op de stellingen van partijen zal in het hiernavolgende, voor zover nodig, nader worden ingegaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
Van spoedeisendheid is genoegzaam gebleken.
4.2
Namens Eiseres zijn bij akte d.d. 28 maart 2018 nieuwe stukken in het geding gebracht. Deze stukken worden bij de beoordeling buiten beschouwing gelaten, omdat de wederpartij daarop niet meer heeft kunnen reageren en de stukken in een te laat stadium in het geding zijn gebracht.
4.3
Naar het oordeel van het gerecht heeft de stichting in kort geding onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sedert 1 augustus 2017 geen arbeidsovereenkomst meer bestaat tussen Eiseres en de stichting. De stichting heeft betoogd dat Eiseres bereid was om bij het Land in dienst te treden en dat zij zelf het initiatief heeft genomen om te solliciteren. Echter is niet aannemelijk geworden dat Eiseres bereid was om bij het Land in dienst te treden tegen het veel lagere salaris dat aan haar door het Land is uitbetaald en voor slechts een tijdelijke periode van een jaar. Nu er van een rechtsgeldig opzegging van de arbeidsovereenkomst geen sprake is geweest en evenmin aannemelijk is geworden dat Eiseres met de beëindiging van het dienstverband per 1 augustus 2017 heeft ingestemd, dient er voorshands vanuit gegaan te worden dat de arbeidsrelatie tussen de stichting en Eiseres nog voortduurt. Het valt voorts aan de stichting als werkgever toe te rekenen dat zij kennelijk in strijd met de subsidieregels Eiseres destijds in dienst heeft genomen. Voorts komt het voor risico van de stichting als werkgever dat zij bij de indiensttreding van Eiseres bij de stichting er niet op heeft toegezien dat het overeengekomen salaris kon worden onderbouwd met de benodigde documenten betreffende het opleidingsniveau en de ervaringsjaren van Eiseres en is het (nog steeds) de verantwoordelijkheid van de stichting als werkgever om het volledig overeengekomen salaris van Eiseres gesubsidieerd te krijgen.
4.4
Nu er voorshands vanuit gegaan dient te worden dat de arbeidsovereenkomst tussen de stichting en Eiseres nog voortduurt, kan zij de stichting aanspreken op het te weinig aan haar uitbetaalde salaris. Het gerecht begrijpt de vordering van Eiseres in die zin. De vordering zal in zoverre worden toegewezen. Het gerecht is daarbij van voorlopig oordeel dat de verplichting van Eiseres om zich als een goed werknemer te gedragen met zich meebrengt dat van Eiseres alsnog verwacht kan worden om alle beschikbare en op te vragen documenten aangaande haar opleidingen en ervaring aan de stichting en het Land te verstrekken, opdat een juiste inschaling kan plaatsvinden. In kort geding is evenwel onvoldoende aannemelijk geworden dat Eiseres tot op heden ter zake een dusdanig ernstig verwijt te maken valt dat de loonvordering op die grond zou moeten worden gematigd.
4.5
Het Gerecht zal de wettelijke verhoging zoals bedoeld in art. 7A:1614q BW, gezien de bestendige rechtspraak van het Hof, op 15% stellen. De wettelijke verhoging zal in dit specifieke geval ook naar tijdsduur worden gematigd in die zin dat deze wordt toegewezen vanaf 17 november 2017, zijnde de datum genoemd in de sommatiebrief.
4.6
De stichting zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Eiseres worden veroordeeld.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht, rechtdoende in kort geding:
5.1
veroordeelt de stichting om aan Eiseres vanaf 1 augustus 2017 het overeengekomen salaris van Afl. 4.375 bruto per maand, verminderd met het door het Land uitbetaalde salaris, aan Eiseres te betalen en dit te blijven betalen voor zolang het dienstverband niet rechtsgeldig is geëindigd, de achterstallige termijnen verhoogd met de wettelijke verhoging van art. 7A:1614q BW vanaf 17 november 2017 en tot een maximum van 15%;
5.2
veroordeelt de stichting in de kosten van de procedure gevallen aan de zijde van Eiseres, welke tot de datum van uitspraak worden begroot op Afl. 450,00 aan griffierechten, Afl. 236,15 aan oproepingskosten en Afl. 1.500,00 aan gemachtigdensalaris;
5.3
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Schoemaker, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 mei 2018 in aanwezigheid van de griffier.