ECLI:NL:OGEAA:2018:298

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
16 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
A.R. 2068 van 2017 / AUA201702567
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van overeenkomsten van opdracht en wanprestatie in schadevergoeding na bedrijfsongeval

In deze zaak heeft [Eiser] een vordering ingesteld tegen [Gedaagde] met betrekking tot de ontbinding van twee overeenkomsten van opdracht die zijn gesloten in het kader van het verkrijgen van schadevergoeding na een bedrijfsongeval. [Eiser] stelt dat hij door misbruik van omstandigheden, bedrog of dwaling tot het sluiten van deze overeenkomsten is gekomen. De eerste overeenkomst werd op 16 maart 2010 gesloten, waarbij [Gedaagde] 30% van de schadevergoeding als honorarium zou ontvangen. Een tweede overeenkomst volgde op 16 juni 2014, met een verhoogd honorarium van 40%. [Eiser] heeft in totaal Afl. 2.275,- aan voorschotten betaald, maar heeft nooit de schadevergoeding van Afl. 387.500,- ontvangen die door Mourik, zijn werkgever, was toegezegd.

Het gerecht heeft vastgesteld dat [Eiser] in een kwetsbare positie verkeerde na zijn ongeval en dat hij onervaren was in juridische zaken. Echter, het gerecht oordeelt dat [Eiser] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims van misbruik van omstandigheden of bedrog door [Gedaagde]. De vordering tot vernietiging van de overeenkomsten wordt afgewezen. Wel is vastgesteld dat [Gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, aangezien hij de schadevergoeding niet aan [Eiser] heeft doorbetaald. Het gerecht ontbindt de overeenkomsten en veroordeelt [Gedaagde] tot terugbetaling van Afl. 387.500,- aan [Eiser], vermeerderd met wettelijke rente vanaf een bepaalde datum. Tevens worden de proceskosten aan [Eiser] vergoed.

Uitspraak

Vonnis van 16 mei 2018
Behorend bij A.R. 2068 van 2017 / AUA201702567
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[Eiser],
hierna te noemen: [Eiser],
te Aruba,
gemachtigde: de advocaat mr. B.J. Huiskes,
tegen:
[Gedaagde],
hierna te noemen: [Gedaagde],
te Aruba,
gemachtigde: de advocaat mr. P.M.E. Mohamed.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de conclusie van antwoord;
- de rolbeschikking van 7 maart 2018;
- de aantekeningen van de griffier ter gelegenheid van de comparitie van partijen op 4 april 2018.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Op 22 mei 2009 is [Eiser] een bedrijfsongeval overkomen. Daarbij heeft hij zwaar lichamelijk letsel opgelopen en is volledig arbeidsongeschikt geraakt. Ten tijde van het ongeval was [Eiser] werkzaam voor Mourik Caribbean N.V. (hierna: Mourik).
2.2
Op 16 maart 2010 hebben [Eiser] en [Gedaagde] een overeenkomst van opdracht gesloten, ertoe strekkende dat [Gedaagde] in naam van [Eiser] met Mourik bemiddelt ter verkrijging van vergoeding van de door [Eiser] ten gevolge van het bedrijfsongeval geleden schade. In die overeenkomst is bepaald dat het honorarium van [Gedaagde] 30% van het door [Eiser] aan schadevergoeding te ontvangen bedrag bedraagt.
Verder is daarin bepaald dat de overeenkomst voortijdig kan worden ontbonden indien [Gedaagde] wanprestatie pleegt; in alle andere gevallen zal een vergoeding van 30% van de schade-uitkering met een minimum van Afl. 50.000,- aan [Gedaagde] verschuldigd zijn.
Deze overeenkomst is in het Nederlands opgesteld.
2.3
Op 25 maart 2010, 9 april 2010, 6 mei 2010 en op 26 januari 2011 heeft [Eiser] in totaal een bedrag van Afl. 2.275,- aan voorschotten en kosten in verband met voormelde opdracht aan [Gedaagde] betaald.
2.4
Op 16 juni 2014 hebben [Eiser] en [Gedaagde] een met de overeenkomst van 16 maart 2010 vergelijkbare overeenkomst gesloten, met dien verstande dat daarin is bepaald dat het honorarium van [Gedaagde] 40% van het door [Eiser] van Mourik aan schadevergoeding te ontvangen bedrag bedraagt. Deze overeenkomst is in het Spaans opgesteld.
2.5
Op 14 november 2014 hebben [Eiser] en Mourik een vaststellingsovereenkomst gesloten, er onder meer toe strekkende dat de door [Eiser] als gevolg van het ongeval geleden schade wordt vastgesteld op een bedrag van Afl. 387.500,-. Verder is in deze overeenkomst bepaald dat [Eiser] reeds een voorschot van Afl. 50.000,- heeft ontvangen, zodat Mourik er zorg voor zal dragen dat het restant, Afl. 337.500,- binnen acht dagen zal worden betaald.
2.6
Op 18 november 2014 heeft Mourik het bedrag van Afl. 337.500,- overgemaakt naar de bankrekening van de Stichting Derdengelden James Martin & Associates, nadat eerder door haar naar diezelfde rekening op 19 september 2013 en op 4 maart 2014 voorschotten van Afl. 35.000,- en van Afl. 15.000,- waren overgemaakt.
2.7
In een door [Eiser] getekend stuk is het volgende vermeld:
“Ondergetekende Freddy Amalio [Eiser] geboren op […] te Venezuela met paspoortnummer […] geeft nadrukkelijk en onherroepelijk opdracht aan de advocatenkantoor James Martin & Associates vertegenwoordigd door de advocaten mr. Gabri de Hoogd en mr. Diana E. Emerencia om het bedrag Afl. 221.250,- conform de afrekening overzicht d.d. 11.11.2014 over te maken op Aruba Bank Rekening nummer 22004910 (AWG) SWIFT: ARUBAWAX.
Ondergetekende verleend volledige vrijwaring aan de hier boven genoemde advocaten.
Ondertekend ten overstaan van de notaris Yarzagaray te Oranjestad, Aruba d.d. 10 december 2014.”
2.8
Het door Mourik via de Stichting Derdengelden James Martin & Associates aan [Eiser] betaalde geld is overgemaakt naar een bankrekening van [Gedaagde]. Deze heeft het geld ontvangen en tot op heden het door hem ontvangen bedrag noch een deel daarvan aan [Eiser] doen toekomen.
2.9 [
Eiser] heeft [Gedaagde] diverse malen gemaand tot het hem doen toekomen van het (deel van het) bedrag waar hij recht op heeft.

3.DE VORDERING EN HET VERWEER

3.1 [
Eiser] verzoekt het gerecht om kosteloos te procederen en – samengevat – primair de overeenkomsten tussen hem en [Gedaagde] te vernietigen, subsidiair die overeenkomsten te ontbinden, beide onder veroordeling van [Gedaagde] tot betaling van Afl. 387.500,-, meer subsidiair een vergoeding voor [Gedaagde] vast te stellen en deze in de plaats te stellen van enige tussen partijen overeengekomen vergoeding, onder veroordeling van [Gedaagde] tot betaling van Afl. 387,500,- minus de aldus vastgestelde vergoeding, uiterst subsidiair [Gedaagde] te veroordelen tot betaling van Afl. 387.500,- minus het bedrag waarop deze op grond van het tussen partijen overeengekomene recht heeft, bij dit alles [Gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van Afl. 50.000,- als vergoeding van geleden schade, alles vermeerderd met kosten en rente, en uitvoerbaar bij voorraad.
3.2
Aan deze vordering legt [Eiser] – samengevat – ten grondslag dat de desbetreffende overeenkomsten tot stand zijn gekomen onder invloed van misbruik van omstandigheden, bedrog dan wel dwaling (primair), dat [Gedaagde] in de nakoming van de overeenkomsten tekort is geschoten (subsidiair), dat [Gedaagde] in verzuim is (meer en uiterst subsidiair) en dat hij door het uitblijven van de betaling door [Gedaagde] vermogensschade heeft geleden.
3.3 [
Gedaagde] heeft verlof verzocht om kosteloos te procederen. Verder heeft hij gemotiveerd verweer gevoerd, zoals hierna in de desbetreffende overwegingen van de beoordeling weergegeven. Ten aanzien van de vordering tot nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomsten, heeft [Gedaagde] zich gerefereerd aan het oordeel van het gerecht, waarbij hij zich op het standpunt heeft gesteld dat hij [Eiser] Afl. 182.500,- verschuldigd is. Hij heeft voorts verklaard niet (meer) over het aan [Eiser] te betalen bedrag te beschikken.

4.DE BEOORDELING

Wilsgebreken
4.1
Ter onderbouwing van zijn stellingen dat de overeenkomsten van 16 maart 2010 en van 16 juni 2014 tot stand zijn gekomen onder invloed van misbruik van omstandigheden, bedrog, dan wel dwaling, heeft [Eiser] het volgende aangevoerd. [Eiser] verkeerde nadat hem het ongeval was overkomen waarbij hij volledig arbeidsongeschikt raakte in een kwetsbare positie. Verder was hij geheel onervaren waar het gaat om de juridische mogelijkheden voor het verkrijgen van schadevergoeding van een werkgever bij een bedrijfsongeval, in tegenstelling tot [Gedaagde], die als schade-expert op dit terrein zeer ervaren is. Ten slotte heeft [Gedaagde] hem de desbetreffende overeenkomsten, veelal in het Nederlands opgesteld, terwijl hij Spaanstalig is, doen ondertekenen, zonder hem daaraan voorafgaand afdoende te informeren over de implicaties daarvan, aldus [Eiser].
4.2
Ter betwisting dat de overeenkomsten onder invloed van misbruik van omstandigheden, bedrog dan wel dwaling tot stand zijn gekomen, heeft [Gedaagde] aangevoerd dat de eerste tussen partijen gesloten overeenkomst tien maanden nadat [Eiser] het ongeval was overkomen is gesloten. Verder heeft [Eiser] de te tekenen overeenkomsten steeds meegenomen om door een vertrouwenspersoon te laten lezen, alvorens deze te tekenen, aldus [Gedaagde].
4.3
Het gerecht overweegt ter zake het volgende. Weliswaar heeft [Eiser] gesteld dat zich aan zijn zijde bijzondere omstandigheden voordeden zoals abnormale geestestoestand en onervarenheid, welke hem hebben bewogen tot het aangaan van de overeenkomsten, maar hij heeft niet gesteld dat [Gedaagde] het tot stand komen van de overeenkomsten heeft bevorderd, terwijl hij wist of moest begrijpen dat [Eiser] door voormelde bijzondere omstandigheden tot het sluiten van die overeenkomsten werd bewogen en dat die wetenschap of dat begrip [Gedaagde] van het bevorderen van het tot stand komen van die overeenkomsten hadden moeten weerhouden. De enkele stelling dat het door [Gedaagde] bedongen honorarium van 30% of van 40% uitzonderlijk hoog is, is daartoe onvoldoende. Aldus heeft [Eiser], mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door [Gedaagde], onvoldoende gesteld ter onderbouwing van zijn stelling dat de overeenkomsten van 16 maart 2010 en van 16 juni 2014 onder invloed van misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen.
4.4
Voorts heeft [Eiser] niet gesteld dat [Gedaagde] hem tot het sluiten van de overeenkomsten heeft bewogen door het opzettelijk daartoe doen van een onjuiste mededeling of door het opzettelijk verzwijgen van een feit dat hij verplicht was mee te delen. Aldus heeft [Eiser] onvoldoende gesteld ter onderbouwing van zijn stelling dat de overeenkomsten van 16 maart 2010 en van 16 juni 2014 onder invloed van bedrog tot stand zijn gekomen.
4.5 [
Eiser] heeft weliswaar gesteld dat [Gedaagde] hem onvoldoende heeft geïnformeerd over de implicaties van het sluiten van de overeenkomsten, maar aldus heeft hij niet gesteld dat [Gedaagde] in verband met hetgeen hij wist of behoorde te weten omtrent de dwaling aan de zijde van [Eiser] laatstgenoemde had behoren in te lichten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat juist het punt ter zake waarvan [Eiser] stelt te hebben gedwaald, de hoogte van het honorarium van [Gedaagde], uitdrukkelijk in de overeenkomsten is vermeld. Voor zover het betoog van [Eiser] zo moet worden begrepen dat [Gedaagde], door de overeenkomst van 16 maart 2010 in het Nederlands op te stellen niet aan voormelde inlichtingenplicht heeft voldaan, geeft dat geen grond voor een ander oordeel. Ter comparitie heeft [Gedaagde] verklaard dat [Eiser] voorafgaand aan het tekenen van de overeenkomsten van 16 maart 2010 en van 16 juni 2014, welke laatste overigens in het Spaans is opgesteld, afschriften van de concepttekst heeft meegenomen om deze aan een vertrouwenspersoon te laten lezen alvorens deze na verloop van een dag of drie, vier te tekenen. Daartegenover staan de verklaringen van [Eiser], die op dit punt niet eenduidig zijn. [Eiser] heeft ter comparitie te kennen gegeven zich niet meer precies te kunnen herinneren onder welke omstandigheden hij de desbetreffende overeenkomsten heeft ondertekend. Aldus heeft [Eiser], mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door [Gedaagde], onvoldoende gesteld ter onderbouwing van zijn stelling dat de overeenkomsten van 16 maart 2010 en van 16 juni 2014 onder invloed van dwaling tot stand zijn gekomen.
4.6
Gelet op het hiervoor onder 4.3 tot en met 4.5 overwogene, zal de vordering tot vernietiging van de overeenkomsten van 16 maart 2010 en van 16 juni 2014 worden afgewezen.
Wanprestatie
4.7
De stelling van [Eiser] dat [Gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomsten van 16 maart 2010 en van 16 juni 2014, ten grondslag gelegd aan de vordering tot ontbinding van die overeenkomsten, zonder daarvoor aan [Gedaagde] enige schadevergoeding en/of compensatie toe te kennen, met veroordeling van [Gedaagde] tot betaling van Afl. 387.500, is door [Gedaagde] niet bij antwoord betwist. Aldus heeft [Gedaagde] in zoverre niet op de hoofdzaak geantwoord en is voor hem het recht vervallen om daarna ter zake van deze vordering verweer te voeren (artikel 120 Rv). Eerst ter comparitie heeft [Gedaagde] aangevoerd dat hij weliswaar de door Mourik betaalde vergoeding niet aan [Eiser] heeft betaald, maar dat hij wel succesvol bemiddeld heeft bij het verkrijgen van een vergoeding van Mourik. Het gerecht begrijpt dit betoog als het verweer dat de tekortkoming in de nakoming aan de zijde van [Gedaagde] de gehele ontbinding van de overeenkomsten met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Zoals hiervoor is overwogen, is voor [Gedaagde] evenwel het recht vervallen om ter zake van de gevorderde ontbinding verweer te voeren, zodat het gerecht dit betoog passeert.
4.8
Nu, zoals hiervoor onder 2 is vermeld, tussen partijen vast staat dat tussen hen voor het eerst in 2010 een overeenkomst van opdracht is gesloten, ertoe strekkende dat [Gedaagde] in naam van [Eiser] met Mourik bemiddelt ter verkrijging van vergoeding van de door [Eiser] ten gevolge van het bedrijfsongeval geleden schade en dat [Gedaagde], ondanks aanmaningen daartoe, tot op heden [Eiser] de door Mourik in 2014 betaalde vergoeding niet heeft doen verkrijgen, is [Gedaagde] tekortgeschoten in de nakoming van de voor hem uit de overeenkomsten van 16 maart 2010 en van 16 juni 2014 voortvloeiende verbintenis. Een tekortkoming overigens die de ontbinding rechtvaardigt.
Gelet hierop, zal het gerecht de ontbinding, zoals door [Eiser] verzocht, uitspreken.
4.9
De ontbinding van de overeenkomsten van 16 maart 2010 en van 16 juni 2014 brengt met zich dat partijen van de daardoor getroffen verbintenissen worden bevrijd (artikel 6:271 BW). In het geval van [Eiser] betekent dit dat hij bevrijd wordt van de verbintenis om 30 dan wel 40% van de door Mourik betaalde vergoeding aan [Gedaagde] te betalen. Voorts brengt de ontbinding met zich dat voor zover de door de overeenkomst getroffen verbintenissen reeds zijn nagekomen, de rechtsgrond daarvoor in stand blijft, maar voor partijen een verbintenis tot ongedaan making van de reeds door hen ontvangen prestaties ontstaat (artikel 6:271 BW). De toenmalige advocaat van [Eiser], derhalve [Eiser], heeft het door [Eiser] van Mourik ontvangen geld aan [Gedaagde] betaald. Aldus heeft [Gedaagde] reeds van [Eiser] prestaties ontvangen en ontstaat voor hem een verbintenis tot de ongedaan making daarvan. Dat betekent dat [Gedaagde] het door [Eiser] aan hem betaalde bedrag van Afl. 387.500,- aan laatstgenoemde terug dient te betalen. In de aard van de door [Gedaagde] gepleegde wanprestatie ziet het gerecht voorts aanleiding om de door [Eiser] van [Gedaagde] ontvangen prestaties te waarderen op nihil. Dat ligt overigens in lijn met hetgeen partijen op 16 maart 2010 zijn overeengekomen, te weten dat slechts in andere gevallen dan in geval van door [Gedaagde] gepleegde wanprestatie [Eiser] een vergoeding aan hem verschuldigd zal zijn. Opgemerkt zij hierbij dat [Eiser] reeds een bedrag van Afl. 2.275,- aan voorschotten en kosten aan [Gedaagde] heeft betaald.
4.1
De gevorderde vergoeding van schade tot een bedrag van Afl. 50.000,-, naar [Eiser] stelt geleden door het uitblijven van de betaling van de vergoeding door [Gedaagde], wordt afgewezen, reeds omdat de schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest (artikel 6:119 BW).
4.11 [
Gedaagde] wordt, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, op na te melden wijze in de proceskosten verwezen.

5.DE UITSPRAAK

het gerecht:
verleent [Eiser] verlof om kosteloos te procederen;
verleent [Gedaagde] verlof om kosteloos te procederen;
ontbindt de overeenkomsten van opdracht tussen [Eiser] en [Gedaagde] van 16 maart 2010 en van 16 juni 2014;
veroordeelt [Gedaagde] tot betaling aan [Eiser] van een bedrag van Afl. 387.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 september 2017 tot de dag waarop volledig zal zijn betaald;
veroordeelt [Gedaagde] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [Eiser], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 4.380,- en Afl. 200,79 aan (aan de griffier van dit gerecht te betalen) verschotten pro deo en Afl. 6.000,- (2 punten in tarief 8) aan (niet aan de griffier van dit gerecht te betalen) salaris voor de gemachtigde pro deo;
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 16 mei 2018 in aanwezigheid van de griffier.