ECLI:NL:OGEAA:2018:275

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
23 mei 2018
Zaaknummer
E.J. no. 2735 van 2017/AUA201703411
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag kennelijk onredelijk; verzoek afgewezen; arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 8 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een leerkracht, aangeduid als verzoekster, en haar werkgever, de Stichting Protestants Christelijk Onderwijs Aruba (SPCOA). Verzoekster had een verzoek ingediend om te verklaren dat haar ontslag kennelijk onredelijk was en vorderde een schadevergoeding. De SPCOA had het dienstverband van verzoekster opgezegd vanwege haar veelvuldige afwezigheid door arbeidsongeschiktheid en haar weigering om mee te werken aan een medische keuring. Tijdens de zitting op 20 maart 2018 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun advocaten, waarbij verzoekster haar standpunt heeft toegelicht en de SPCOA haar verweer heeft gevoerd.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat verzoekster sinds 1 augustus 2010 in dienst was bij de SPCOA en dat zij in de jaren 2015-2016 en 2016-2017 respectievelijk 207 en 46 dagen arbeidsongeschikt was. De SPCOA had geprobeerd om verzoekster een alternatieve functie aan te bieden, maar verzoekster weigerde mee te werken aan een medische keuring die nodig was om haar geschiktheid voor het werk vast te stellen. Het Gerecht oordeelde dat het ontslag niet kennelijk onredelijk was, omdat verzoekster niet had aangetoond dat de ontslaggrond ondeugdelijk was. Bovendien was het Gerecht van mening dat verzoekster zelf verantwoordelijk was voor haar situatie door niet mee te werken aan de aangeboden mogelijkheden.

Uiteindelijk heeft het Gerecht de vorderingen van verzoekster afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van de SPCOA, die zijn begroot op Afl. 2.500,--. De beschikking is openbaar uitgesproken op 8 mei 2018 door mr. A.H.M. van de Leur, rechter.

Uitspraak

Beschikking van 8 mei 2018
Behorend bij E.J. no. 2735 van 2017/AUA201703411
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING in de zaak van:
[naam verzoekster],
wonende in Aruba,
verzoekster,
hierna ook te noemen: [verzoekster],
gemachtigde: de advocaat mr. J.A.R. Bryson,
tegen:
de stichting
STICHTING PROTESTANTS CHRISTELIJK ONDERWIJS ARUBA,
gevestigd in Aruba,
verweerster,
hierna ook te noemen: SPCOA,
gemachtigde: de advocaat mr. J.L. Peterson.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-het verweerschrift, met producties;
-de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van de zaak gehouden ter terechtzitting van 20 maart 2018.
1.2
Uit die aantekeningen blijkt dat [verzoekster] ter zitting is verschenen bij haar gemachtigde. De SPCOA is verschenen bij haar gemachtigde, die werd vergezeld door mw. [naam A] en mw. [naam B] (bestuurslid van de SPCOA respectievelijk hoofd van de Mon Plaisirschool). [verzoekster] heeft gebruik gemaakt van de aan haar geboden gelegenheid om bij wijze van repliek te reageren op het verweerschrift, en dat onder overlegging van een pleitnota voorzien van toegelaten nadere producties. De SPCOA heeft vervolgens gebruik gemaakt van de aan haar geboden gelegenheid om bij wijze van dupliek te reageren op die reactie van [verzoekster], en dat eveneens onder overlegging van een pleitnota voorzien van toegelaten nadere producties.
1.3
Beschikking is bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1 [
verzoekster] verzoekt dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
a. voor recht verklaart dat het door de SPCOA aan [verzoekster] gegeven ontslag kennelijk onredelijk is;
b. de SPCOA veroordeelt om aan [verzoekster] te betalen een schadevergoeding naar billijkheid;
c. de SPCOA veroordeelt in de proceskosten.
2.2
DE SPCOA voert verweer en concludeert tot afwijzing van het door [verzoekster] verzochte, kosten rechtens.
2.3
Voor zover van belang voor de beslissing worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1
Vast staat tussen partijen onder meer het volgende. [verzoekster], die bekend staat als een uitstekend leerkracht, is op 1 augustus 2010 krachtens een daartoe tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in loondienst getreden van de SPCOA, bij en voor wie zij laatstelijk werkzaam was als kleuterleidster bij de Mon Plaisirschool tegen een bruto maandloon van Afl. 5.885,--. Bij schrijven van 16 augustus 2017 heeft de (gemachtigde van) SPCOA het dienstverband van [verzoekster] opgezegd tegen 1 december 2017. Dat schrijven vermeldt onder meer:

(…). U bent in het schooljaar 2015-2016 207 dagen arbeidsongeschikt geweest. In het schooljaar 2016-2017 waren dat 46 dagen. Deze ongeschiktheid, zo gaf u bij herhaling aan, vindt mede zijn oorzaak in cardiologische problemen en psychische/werkdruk problemen waaraan u lijdt.
Uw veelvuldige afwezigheid trekt een zware wissel op de continuïteit van het onderwijs en daarbij behorende verantwoordelijkheden. Cliënte is er alles aan gelegen te voorkomen dat u andermaal regelmatig afwezig zou zijn en heeft cliënte daarom voorgesteld u een jaar lang, andere lichtere werkzaamheden te geven. Nadat het takenpakket daarvan door u te licht werd bevonden heeft cliënte het takenpakket wederom gewogen en u een iets zwaarder pakket aangeboden maar nog altijd zodanig dat u voldoende tijd krijgt om rustig en zonder werkdruk volledig te herstellen waarna bij volledig herstel u andermaal uw oude functie zou kunnen worden aangeboden.
Om zich ervan te overtuigen dat uw gezondheid u volledig in staat stelt het takenpakket van leerkracht uit te oefenen heeft cliënte in het overleg met u er op aangedrongen dat u zich aan een medische arbeidsgeschiktheidskeuring uit te voeren door Medwork zal onderwerpen (…). U heeft dit na overleg met uw raadsvrouw, en nadat u ervan op de hoogte bent gesteld dat cliënte bij het niet bereiken van overeenstemming omtrent deze medische keuring, geen andere weg zou resten dat die van een beëindiging van het dienstverband, ervoor gekozen om aan de door cliënte gevraagde keuring niet mee te werken.
(…).
Gelet op uw weigering mee te werken aan een medische keuring door Medwork ziet cliënte zich genoodzaakt het dienstverband te beëindigen met inachtneming van een opzegtermijn van 2 maanden (…) zulks tegen 1 december a.s.(…).”.
3.2
Ingevolge het bepaalde in het tweede lid van artikel 7A:1615s BW zal beëindiging van de dienstbetrekking door de werkgever onder andere kennelijk onredelijk geacht kunnen worden wanneer deze geschiedt zonder opgave van redenen of onder opgave van een voorgewende of valse reden, alsmede wanneer - mede in aanmerking genomen de voor de arbeider getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om passend ander werk te vinden - de gevolgen der beëindiging voor de arbeider te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de beëindiging.
3.3
In het licht van vorenstaande stelt [verzoekster] primair dat sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag omdat het ontslag is gegeven op grond van een valse of voorgewende of een “
vooralsnog niet vaststaande reden”. De reden die heeft geleidt tot het ontslag van [verzoekster] staat vermeld in de hiervoor onder 3.1 vermelde ontslagbrief: het in het licht van het veelvuldig afwezig zijn in verband met arbeidsongeschiktheid weigeren en blijven weigeren door [verzoekster] om mee werken aan een door Medwork in opdracht van de SPCOA uit te voeren arbeidsgeschiktheidskeuring ter beantwoording van de vraag of de gezondheid van [verzoekster] haar volledig in staat stelt het takenpakket van leerkracht uit te voeren. Vast staat dat [verzoekster] gedurende het schooljaar 2015-2016 207 dagen en gedurende het schooljaar 2016-2017 46 dagen haar werkzaamheden als leerkracht bij de Mon Plaisirschool niet heeft uitgevoerd in verband met afwezigheid als gevolg van arbeidsongeschiktheid. Verder staat vast dat [verzoekster] in het licht daarvan heeft geweigerd om mee te werken aan bedoelde door Medwork uit te voeren keuring. Tegen de achtergrond van die vaststaande omstandigheden mist de stelling van [verzoekster], dat zij is ontslagen op grond van een valse of voorgewende reden of op grond van een vooralsnog niet vaststaande reden, feitelijke grondslag. Die stelling wordt daarom gepasseerd.
3.4.1
Het Gerecht begrijpt uit het betoog van [verzoekster] dat zij zich voorts op het standpunt stelt dat sprake is van een ondeugdelijke ontslaggrond, in die zin dat niet Medwork maar de SVB de aangewezen instantie is om de door de SPCOA beoogde keuring te verrichten, ook als - en dat is het geval bij [verzoekster] - geen sprake is van blijvende arbeidsongeschiktheid. Die stelling heeft de SPCOA gemotiveerd bestreden. Volgens de SPCOA verricht de SVB bedoelde keuring alleen in gevallen van blijvende arbeidsongeschiktheid. Nu [verzoekster] niet blijvend arbeidsongeschikt is, kon bedoelde keuring niet worden uitgevoerd door de SVB, aldus de SPCOA. Ter zake van dit één en ander wordt het volgende overwogen.
3.4.2
Indien voormelde stelling van [verzoekster] vast komt te staan, mocht zij naar het oordeel van het Gerecht op goede grond de aan haar door de SPCOA gegeven opdracht weigeren om zich te laten keuren door Medwork. De SPCOA had in dat geval bedoelde keuring moeten aanvragen bij de SVB en had zij [verzoekster] in redelijkheid niet mogen ontslaan zoals ze heeft gedaan. Sprake is dan van een kennelijk onredelijk ontslag. Bedoelde door [verzoekster] te bewijzen stelling (op het rechtsgevolg waarvan [verzoekster] zich immers beroept) komt echter niet vast te staan, omdat [verzoekster] geen levering van bewijs heeft verzocht of aangeboden. Gevolg daarvan is dat het Gerecht in deze procedure geen grond ziet voor het oordeel dat [verzoekster] bedoelde opdracht van de SPCOA mocht weigeren. Aldus komt evenmin vast te staan dat sprake is van een ondeugdelijke ontslaggrond.
3.5
Subsidiair stelt [verzoekster] dat – zo het Gerecht begrijpt - de gevolgen van de beëindiging van haar dienstverband te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de SPCOA bij die beëindiging. Net als de SPCOA volgt het Gerecht [verzoekster] niet in die stelling. De enkele omstandigheid dat de SPCOA geen ontslagvergoeding heeft aangeboden brengt nog niet mee dat sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag. Dit temeer omdat vast staat dat [verzoekster] per 1 december 2017, zijnde de dag waarop zij door de SPCOA is ontslagen, als leerkracht in dienst is getreden van een andere werkgever. Dat dit een tijdelijke aanstelling van één jaar betreft maakt dit niet anders, omdat de SPCOA onbestreden heeft gesteld dat er in Aruba een groot tekort aan leerkrachten is. Niet valt in dat verband te verwachten dat [verzoekster] na ommekomst van dat jaar zonder (passend) werk komt te zitten.
3.6
Indien [verzoekster] - zoals zij lijkt te stellen - geen vaste aanstelling kan krijgen in verband met het veelvuldig afwezig zijn door haar gebrekkige gezondheid, heeft zij dat vooral aan zichzelf te wijten, door meermalen te weigeren om mee te werken aan of in te gaan op de aan haar door de SPCOA geboden gelegenheden om binnen de Mon Plaisirschool op tijdelijke basis (tegen hetzelfde loon en onder dezelfde werktijden) andere werkzaamheden te verrichten dan die van leerkracht met een eigen klas. Naar het oordeel van het Gerecht had de veelvuldig afwezige [verzoekster] in het licht van de zwaarwegende belangen van de Mon Plaisirschool en (met name) haar leerlingen bij continuïteit van het te geven onderwijs die aan haar geboden gelegenheden in redelijkheid niet mogen weigeren. Door dat wel te doen heeft [verzoekster] mede wat dit betreft (het hebben en behouden van een vaste baan) haar hand overspeeld.
3.7
Vorenstaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen van [verzoekster] zullen worden afgewezen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die een ander oordeel kunnen dragen.
3.8 [
verzoekster] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van de SPCOA, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten van liquidatietarief 5, ad Afl. 1.250,-- per punt).

4.DE BESLISSING

Het Gerecht:
-wijst af het door [verzoekster] verzochte;
-veroordeelt [verzoekster] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van de SPCOA, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 8 mei 2018.