In deze zaak, geregistreerd onder A.R. nr. 452 van 2016, heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 2 mei 2018 een tussenvonnis gewezen in een civiele procedure tussen de naamloze vennootschap ISLAND FINANCE ARUBA N.V. (hierna: IFA) en een gedaagde partij. De procedure betreft een geschil over de contractuele rente die door IFA in rekening wordt gebracht op een geldleningsovereenkomst. De zaak is eerder behandeld op 7 september 2016, waarbij een comparitie na antwoord heeft plaatsgevonden. De gedaagde partij heeft in deze procedure betoogd dat de door IFA bedongen rente van 9,25% hoger is dan het door het Gerecht aanvaardbare percentage van 18% per jaar, hetgeen in strijd zou zijn met de goede zeden.
Het Gerecht heeft in zijn beoordeling verwezen naar een eerdere zaak (A.R. nr. 1740 van 2014) waarin een soortgelijke overeenkomst is behandeld. In die zaak is vastgesteld dat IFA een rente in rekening bracht die hoger was dan het maximaal aanvaardbare percentage, wat heeft geleid tot de nietigheid van de overeenkomst. Het Gerecht heeft in deze zaak geoordeeld dat de overeenkomst tussen IFA en de gedaagde ook (partieel) nietig is, omdat de rente hoger is dan het aanvaardbare percentage. IFA is opgedragen om een heldere berekening te overleggen van het bedrag dat de gedaagde nog verschuldigd is, uitgaande van een rente van 1,5% per maand.
De zaak is verwezen naar een rolzitting op 30 mei 2018, waar de gedaagde ook de gelegenheid krijgt om te reageren op de door IFA te nemen akte. Het Gerecht heeft verder besloten om iedere verdere beslissing aan te houden totdat de partijen hun standpunten hebben verduidelijkt.