ECLI:NL:OGEAA:2018:181

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
28 februari 2018
Publicatiedatum
11 april 2018
Zaaknummer
B.B. nr. 1680 van 2017/AUA201701947
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake betalingsbevel en schadevergoeding uit onrechtmatige daad in huurovereenkomst

In deze zaak heeft eiseres, wonende in Aruba, een betalingsbevel gevorderd tegen gedaagde, eveneens wonende in Aruba, met betrekking tot een huurovereenkomst. Eiseres vorderde een bedrag van Afl. 3.625,--, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente, als gevolg van schade die zij had geleden door het niet goed achterlaten van het gehuurde door gedaagde. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 13 december 2017, waarna een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 18 januari 2018. Tijdens deze zitting hebben beide partijen hun standpunten toegelicht.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat gedaagde de woning, die hij huurde van eiseres, niet in goede staat heeft achtergelaten. Eiseres heeft dit onderbouwd met een rapport van de Dienst Huur- en Consumentenzaken, waaruit blijkt dat herstelkosten van Afl. 2.725,-- noodzakelijk waren. Gedaagde heeft geen bewijs geleverd om zijn stelling te onderbouwen dat hij de woning in goede staat had achtergelaten. Het Gerecht oordeelt dat gedaagde in verzuim is geraakt en veroordeelt hem tot betaling van de schadevergoeding aan eiseres.

Daarnaast heeft eiseres ook een vordering ingediend voor achterstallige huur over de halve maand mei 2017. Gedaagde stelde dat hij met eiseres had afgesproken dat hij de helft van de huur niet hoefde te betalen, maar deze stelling is door eiseres gemotiveerd bestreden en gedaagde heeft geen bewijs geleverd. Het Gerecht oordeelt dat gedaagde nog Afl. 900,-- verschuldigd is aan eiseres voor de huur.

De vordering van eiseres voor buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen, omdat niet is aangetoond dat er meer werkzaamheden zijn verricht dan noodzakelijk voor de procedure. Gedaagde is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 28 februari 2018 door mr. A.H.M. van de Leur.

Uitspraak

Vonnis van 28 februari 2018
Behorend bij B.B. nr. 1680 van 2017/AUA201701947
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
Eiseres,
wonende in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: [eiseres],
gemachtigde: mw. [Naam X],
tegen:
Gedaagde,
wonende in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde (die zich heeft gesteld na het tussenvonnis): de advocaat mr. D.L. Emerencia.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure tot 13 december 2017 blijkt uit het tussenvonnis van dit Gerecht van die datum. De bij dat vonnis gelaste comparitie van partijen na antwoord heeft plaatsgevonden op 18 januari 2018. Partijen zijn toen ter zitting verschenen, samen met hun respectieve gemachtigden. Zij hebben het woord gevoerd ([gedaagde] mede aan de hand van toegelaten nadere producties) en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
[eiseres] vordert dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren betalingsbevel [gedaagde] beveelt om aan [eiseres] te betalen Afl. 3.625,--, te vermeerderen met 15% aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en met wettelijke rente gerekend vanaf 8 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, kosten rechtens.
2.2
[gedaagde] voert verweer strekkende tot afwijzing van het door [eiseres] gevorderde.
2.3
voor zover van belang voor de beslissing zullen de stellingen van partijen hierna worden besproken.

3.DE VERDERE BEOORDELING

3.1
Vast staat tussen partijen dat [gedaagde] krachtens een daartoe tussen partijen gesloten huurovereenkomst de aan [eiseres] toebehorende woning gelegen in Aruba te [adres] heeft gehuurd tegen een maandelijkse bij vooruitbetaling te betalen huur van Afl. 1.800,--. [gedaagde] heeft na ommekomst van die overeenkomst die woning (hierna: het gehuurde) verlaten onder inlevering van de sleutels daarvan op 18 mei 2017. Anders dan [gedaagde] stelt [eiseres] met een rapport van Dienst Huur- en Consumentenzaken (hierna: het rapport) onderbouwd dat [gedaagde] het gehuurde niet in goede staat heeft achtergelaten, waardoor [eiseres] herstelkosten ad Afl. 2.725,-- heeft moeten maken. Hierover het volgende.
3.2
Het eerste lid van artikel 7:1568 BW bepaalt dat de verhuurder de verhuurde zaak in alle opzichten in goede staat van onderhoud ter beschikking stelt van de huurder. Artikel 7:1580 BW bepaalt dat indien bij aanvang van de huur geen beschrijving van het gehuurde is opgemaakt, wordt vooronderstelt dat de huurder ten aanzien van het onderhoud dat ten laste van huurders komt - behoudens tegenbewijs - het gehuurde in goede staat heeft aanvaard en dat hij het gehuurde in die staat moet achterlaten bij beëindiging van de huur. Gesteld noch is gebleken dat een beschrijving is opgemaakt van het gehuurde bij aanvang van de tussen partijen gesloten huur. Vooronderstelt wordt daarom dat [gedaagde] het gehuurde in goede staat heeft ontvangen. Het is in beginsel aan [gedaagde] om die vooronderstelling te ontkrachten door middel van het leveren van tegenbewijs. [gedaagde] heeft echter geen (tegen)bewijslevering aangeboden of verzocht. Tegenbewijslevering is daarom niet aan de orde, waardoor vast komt te staan dat [gedaagde] het gehuurde in goede staat heeft ontvangen.
3.3
Tegen voormelde achtergrond heeft [gedaagde] de deskundigheid noch de betrouwbaarheid van de opstellers van het rapport niet of onvoldoende bestreden. Vast komt daarom te staan dat [gedaagde] het gehuurde op 18 mei 2017 zodanig heeft achtergelaten dat [eiseres] zich geconfronteerd zag met de in het rapport vermelde schadeposten in totaal ad Afl. 2.725,--. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad gepubliceerd onder NJ 1999, 380 raakte [gedaagde] dienaangaande direct zonder ingebrekestelling in verzuim, zodat hij schadeplichtig is jegens [eiseres]. [gedaagde] zal in het licht van dit alles ten titel van schadevergoeding uit onrechtmatigde daad worden veroordeeld om Afl. 2.725,-- te betalen aan [eiseres], te vermeerderen met wettelijke rente zoals onbestreden gevorderd.
3.4
Wat betreft de vordering van [eiseres] ter zake van achterstallige huur over de halve maand mei 2017 wordt het volgende overwogen. Vast staat dat [gedaagde] in beginsel Afl. 1.800,-- bij vooruitbetaling verschuldigd was aan [eiseres] aan huur voor de maand mei 2017. [gedaagde] stelt echter dat hij met [eiseres] is overeengekomen dat hij de helft van de huur voor die maand niet hoefde te betalen als hij het gehuurde zou hebben verlaten voor 22 mei 2017. Die stelling heeft [eiseres] gemotiveerd bestreden, terwijl [gedaagde] geen levering van bewijs heeft aangeboden of verzocht. Bedoelde bevrijdende stelling van [gedaagde] komt daarom niet vast te staan, hetgeen met zich brengt dat [gedaagde] nog Afl. 900,-- verschuldigd is aan [eiseres] uit hoofde van achterstallige huur. [gedaagde] zal daarom ten titel van nakoming worden veroordeeld tot betaling van dat bedrag aan [eiseres], eveneens te vermeerderen met wettelijke rente zoals onbestreden gevorderd.
3.5
Wat betreft het - zo het Gerecht begrijpt subsidiair opgeworpen - beroep op verrekening van [gedaagde] wordt het volgende overwogen. [eiseres] heeft de aan dat beroep door [gedaagde] ten gronde gelegde stellingen gemotiveerd bestreden. Die stellingen staan daarom niet vast en komen in dit geschil ook niet vast te staan omdat [gedaagde] - andermaal gezegd - geen levering van bewijs heeft aangeboden of verzocht. Daar komt bij dat de gegrondheid van het verrekeningsberoep niet op eenvoudige wijze is vast te stellen, zodat het op de voet van artikel 6:136 BW niet aan toewijzing van de vorderingen van [eiseres] in de weg kan staan.
3.6
De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal op de voet van het bepaalde in artikel 63a Rv worden afgewezen nu is gesteld noch gebleken dat [eiseres] in dit dossier buiten rechte meer werkzaamheden heeft verricht of laten verrichten dan die ter voorbereiding en instructie van de onderhavige zaak. De enkele door [eiseres] overgelegde ingebrekestelling valt zonder meer binnen het bereik van voormeld artikel. Het gegeven dat die ingebrekestelling in opdracht van [eiseres] bij exploot is betekend aan [gedaagde] maakt dat niet anders. [eiseres] had die ingebrekestelling immers ook op veel goedkopere wijze bij aangetekend schrijven aan [gedaagde] kunnen doen toekomen.
3.7
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden verwezen in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [eiseres], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 50,-- aan griffierecht. Er wordt geen gemachtigdensalaris geliquideerd, nu [eiseres] in deze procedure niet werd bijgestaan door een daartoe door het Hof toegelaten professionele rechtsbijstandverlener. Het gemachtigdensalaris zal worden daarom worden bepaald op nihil.

4.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-beveelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen Afl. 3.625,--, te vermeerderen wettelijke rente gerekend vanaf 8 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
-veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [eiseres], tot aan deze uitspraak begroot op begroot op Afl. 50,-- aan verschotten en op nihil aan gemachtigdensalaris;
-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 28 februari 2018 in aanwezigheid van de griffier.