ECLI:NL:OGEAA:2018:157

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
A.R. no. 553 van 2017/AUA201700440
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de nietigheid van een testament op grond van arglistig handelen en misbruik van omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 28 maart 2018 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en [gedaagde] over de geldigheid van een testament. [Eiseres] verzocht het Gerecht om het testament van wijlen [naam X] nietig te verklaren, stellende dat dit tot stand was gekomen door arglistig handelen van [gedaagde] en misbruik van omstandigheden. [Eiseres] voerde aan dat [gedaagde] de erflater had misleid en dat het testament in strijd met de goede trouw tot stand was gekomen.

Het Gerecht heeft het ontvankelijkheidsverweer van [gedaagde] verworpen en vastgesteld dat er geen gronden zijn gesteld die erop wijzen dat [eiseres] niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. Vervolgens heeft het Gerecht de feiten en omstandigheden rondom de totstandkoming van het testament onderzocht. Het Gerecht concludeerde dat er geen bewijs was voor de stelling dat [gedaagde] arglistig had gehandeld ten opzichte van de erflater. De argumenten van [eiseres] werden als onvoldoende onderbouwd beschouwd.

Het Gerecht oordeelde dat het testament geldig was en dat de vorderingen van [eiseres] om het testament nietig te verklaren, op basis van zowel artikel 920 BW als artikel 3:44 BW, ongegrond waren. De vordering van [eiseres] werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken door mr. A.H.M. van de Leur en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Vonnis van 28 maart 2018
Behorend bij A.R. no. 553 van 2017/AUA201700440
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
[naam eiseres],
wonende in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: [eiseres],
gemachtigde: de advocaat mr. N.S. Gravenstijn,
tegen:
[naam gedaagde],
wonende in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigden: de advocaten mrs. A.A. Ruiz en A.M.M. Thijsen.

1.HET PROCESVERLOOP

1.1
Het procesverloop blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-de conclusie van antwoord, met producties;
-de conclusie van repliek;
-de conclusie van dupliek, met producties;
-de op 14 februari 2018 door [eiseres] genomen akte uitlating producties.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
[eiseres] verzoekt dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair
a. voor recht verklaart dat het testament van erflater wijlen [naam X] (hierna ook: de erflater) van 2 maart 2016 (hierna: het testament) nietig is omdat het ten gevolge van in artikel 920 BW bedoelde arglist van de zijde van [gedaagde] tot stand is gekomen;
subsidiair
b. het testament op de voet van artikel 3:44 BW vernietigt omdat het op grond van misbruik van omstandigheden c.q. beïnvloeding door [gedaagde] als bedoeld in het derde lid van voormeld artikel tot stand is gekomen;
meer subsidiair
c. het testament vernietigt omdat dit in strijd met de goede trouw tot stand is gekomen en “het in strijd zou zijn met redelijkheid en billijkheid wanneer [gedaagde] hieraan, gezien de omstandigheden van het geval, rechten zou kunnen ontlenen;
primair, subsidiair en meer subsidiair
-zoals omschreven onder 4. tot en met 10 van het in het verzoekschrift neergelegde petitum.
2.2
[gedaagde] voert verweer, en concludeert dat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar verzochte, althans tot afwijzing daarvan, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren kosten rechtens.

3.DE BEOORDELING

3.1
Er zijn gronden gesteld noch gebleken waaruit volgt dat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar verzochte. Het ontvankelijkheidsverweer van [gedaagde] wordt daarom verworpen.
3.2
Vast staat tussen partijen onder meer het volgende. Op [overlijdensdatum] 2016 is het enige toen nog levende op [geboortedatum] 1960 geboren kind van [eiseres], te weten de erflater, te Aruba in zijn woning (tevens zijnde de woning van [eiseres]: hierna: de woning) overleden. Dat na een ziekbed van vier maanden tijdens welke de erflater bedlegerig en volledig hulpbehoevend was. Gedurende het ziekbed van de erflater heeft [gedaagde] geheel vrijwillig de toen 82-jarige [eiseres] bijgestaan met de verzorging van de erflater. [gedaagde] heeft gedurende voormelde periode op enig moment samen met haar echtgenoot de woning betrokken. Mede op grond van de bij partijen genoegzaam bekende doktersverklaring is [gedaagde] krachtens een daartoe door de erflater aan haar uitgeschreven volmacht mederekeninghouder geworden van de in het verzoekschrift onder 5. vermelde bankrekeningen. Gedurende zijn ziekbed heeft de erflater op 21 maart 2016 een testament doen opmaken door de notaris, die daartoe de erflater in zijn woning heeft bezocht. Bij dat testament heeft de erflater [eiseres] en [gedaagde] benoemd als zijn enige erfgenamen.
3.3
Tegen onder meer voormelde achtergrond stelt [eiseres] dat het testament op de voet van artikel 920 BW nietig is, omdat het ten gevolge van arglistig handelen door [gedaagde] tot stand is gekomen. Voor de beoordeling van die door [gedaagde] gemotiveerd bestreden stelling wordt voorop gesteld dat beweerdelijk arglistig handelen door [gedaagde] jegens [eiseres] niet redengevend is voor bedoeld arglistig handelen jegens de erflater. Gesteld noch is gebleken in dat verband immers dat de erflater beslissingen met betrekking tot zijn toekomstige nalatenschap eerst na overleg of met instemming van [eiseres] zou nemen, en evenmin is gesteld of gebleken dat de erflater anderszins afhankelijk was van [eiseres] voor het nemen van dergelijke beslissingen. Overigens is gesteld noch gebleken dat de erflater zonder bijstand van [eiseres] niet of onvoldoende in staat was om zijn wil met betrekking tot zijn toekomstige nalatenschap te bepalen. Alle stellingen van [eiseres] ter zake van beweerdelijk handelen van [gedaagde] met betrekking tot [eiseres] kunnen daarom - als niet ter zake doende - onbesproken blijven.
3.4
Verder wordt voorop gesteld dat met (de door [eiseres] gestelde) arglist in de zin van artikel 920 BW wordt bedoeld misleiding door in dit geval [gedaagde] van de erflater.
3.5
Naar het oordeel van het Gerecht mist de (impliciete) stelling van [eiseres], dat het testament ten gevolge van misleiding door [gedaagde] van de erflater tot stand is gekomen, voldoende feitelijke grondslag. Het enkele feit dat de erflater ten tijde van de opmaak van zijn testament (1) afhankelijk was van de aan hem zorg verlenende [gedaagde] noch de omstandigheid dat (2) de erflater [gedaagde] heeft gevolmachtigd tot mederekeninghouder van zijn bankrekeningen, en (3) heeft geregeld dat de notaris zich voor de opmaak van het testament bij de erflater thuis heeft begeven brengen zonder nadere ter zake doende uitleg - die ontbreekt - met zich dat sprake is van arglistig handelen als bedoeld in artikel 920 BW. Het hiervoor onder (2) vermelde klemt temeer omdat de erflater op grond van een aan hem gegeven doktersadvies is overgegaan tot bedoelde machtiging van [gedaagde]. Het onder (3) vermelde geldt temeer omdat gesteld noch is gebleken dat het niet de wens was van de erflater dat de notaris hem in zijn woning heeft bezocht. Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit bedoelde misleiding kan blijken. Bij dit alles komt dat gesteld noch is gebleken dat de erflater zich gedurende zijn ziekbed liet commanderen of tegen zijn wil liet sturen door [gedaagde], en evenmin is gebleken dat de erflater ten tijde van zijn ziekbed (en dus tijdens de totstandkoming van zijn testament) niet of onvoldoende handelingsbekwaam was. Dit laatste klemt temeer omdat het onder meer de taak is van de notaris om er voor te waken dat er een testament wordt opgemaakt van een op dat moment niet of onvoldoende handelingsbekwame persoon (die niet of onvoldoende in staat is om zijn wil te bepalen).
3.6
Voor zover [eiseres] heeft bedoeld te stellen dat het testament tot stand is gekomen door bedrog zijdens [gedaagde] in de zin van artikel 920 BW wordt het volgende overwogen. Ook die stelling mist naar het oordeel van het Gerecht voldoende feitelijke onderbouwing. Gesteld noch is gebleken immers welk bedrog (in de zin van onjuiste mededelingen en/of het verzwijgen van enig feit dat [gedaagde] verplicht was mede te delen aan de erflater en/of het manipuleren van stukken, et cetera) er precies is gepleegd door [gedaagde] om de erflater te bewegen om [gedaagde] naast [eiseres] bij testament te benoemen tot mede erfgenaam.
3.7
De slotsom luidt dat de stelling van [eiseres], dat het testament nietig is op de voet van het bepaalde in artikel 920 BW, ongegrond is. De vordering onder a. zal daarom worden afgewezen.
3.8
De op artikel 3:44 BW gebaseerde subsidiaire vordering onder b. zal worden afgewezen omdat artikel 920 BW verder bepaalt dat artikel 3:44 BW niet van toepassing is.
3.9
Er bestaat geen wettelijke grondslag voor vernietiging van een testament indien dat tot stand is gekomen in strijd met de goede trouw. De meer subsidiaire vordering onder c. zal reeds daarom worden afgewezen.
3.1
Nu vast komt te staan dat sprake is van een gaaf en onaantastbaar testament, zal de vordering zoals vermeld onder 4. van het petitum ook worden afgewezen.
3.11
De vordering onder 5 wordt afgewezen, omdat [eiseres] niet had kunnen volstaan met een kale betwisting van de bij de conclusie van dupliek als productie 3 overgelegde handgeschreven verantwoording van door [gedaagde] met gelden van de erflater (en/of via de erflater toegankelijke gelden van [eiseres]) verrichte uitgaven ten behoeve van de erflater en zijn huishouding (waarvan [eiseres] en gedurende het ziekbed van de erflater ook [gedaagde] en haar echtgenoot deel van uitmaakten). Door die onvoldoende betwiste verantwoording komt vast te staan dat [gedaagde] het door [eiseres] het onder 7. van haar petitum vermelde bedrag niet op onrechtmatige wijze heeft opgenomen en/of uitgegeven. Dat bedoelde door [gedaagde] ingediende opgave niet door haar is ondertekend, maakt dat niet anders. Uit dit één en ander volgt dat de vorderingen zoals vermeld onder 6. en 7. van het petitum zullen worden afgewezen. De vordering onder 5. zal bij de hiervoor omschreven stand van zaken wegens gebrek aan belang worden afgewezen.
3.12
De slotsom luidt dat alle vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen. Hierbij zij vermeld dat de vordering zoals vermeld onder 10. van het petitum wordt afgewezen als zijnde te vaag en onbepaald, en het Gerecht overigens geen grond ziet voor het nemen van andersluidende beslissingen.
3.13
x[eiseres] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, uitvoerbaar bij voorraad worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [gedaagde], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigden (2 punten van liquidatietarief 5, ad Afl. 1.250,-- per punt).

4.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-wijs af het door [eiseres] verzochte;
-veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [gedaagde], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigden;
-verklaart voormelde kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 28 maart 2018 in aanwezigheid van de griffier.