ECLI:NL:OGEAA:2018:155

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
29 maart 2018
Zaaknummer
BBZ nr. AUA201600125
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingplicht en culturele instelling in het kader van een muziekfestival

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen een in de Dominicaanse Republiek gevestigde belanghebbende, die muziekfestivals organiseert, en de Inspecteur der Belastingen van Aruba. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag belasting op bedrijfsomzetten (BBO) die was opgelegd voor het ASMF, een jaarlijks muziekfestival dat in juni 2015 plaatsvond. De Inspecteur had de aanslag opgelegd op basis van de ontvangen omzet van het festival, inclusief kaartverkoop en sponsorinkomsten. De belanghebbende betwistte de belastingplicht en stelde dat zij als culturele instelling kwalificeerde, waardoor zij vrijgesteld zou zijn van BBO.

Het Gerecht oordeelde dat de activiteiten van de belanghebbende aan haar konden worden toegerekend, ondanks dat zij samenwerkte met een lokaal lichaam, [Z]. De belanghebbende werd als ondernemer aangemerkt, omdat zij verantwoordelijk was voor de organisatie van het festival en de opbrengsten daarvan ontving. Het Gerecht concludeerde dat de BBO verschuldigd was, omdat de activiteiten feitelijk in Aruba plaatsvonden, ondanks dat de belanghebbende niet in Aruba was gevestigd.

Daarnaast oordeelde het Gerecht dat de vrijstelling voor culturele instellingen niet van toepassing was, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat zij geen duurzaam winststreven had. De belanghebbende had onvoldoende bewijs geleverd dat haar activiteiten niet commercieel van aard waren. De uitspraak van het Gerecht verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarmee de naheffingsaanslag en de boete werden bevestigd.

Uitspraak

Uitspraak van 27 maart 2018
BBZ nr. AUA201600125
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
[ X ],gevestigd in de Dominicaanse Republiek, belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Aruba,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 14 april 2016 een naheffingsaanslag belasting op bedrijfsomzetten (BBO) opgelegd voor de maand juni 2015 voor een bedrag van Afl. 47.540. Gelijktijdig met de naheffingsaanslag is een verzuimboete (10%) opgelegd voor een bedrag van Afl. 4.754.
1.2
Belanghebbende heeft hiertegen op 10 mei 2016 bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft op 21 juni 2016 uitspraken op bezwaar gedaan en het bezwaar afgewezen.
1.4
Belanghebbende is op 19 augustus 2016 tegen de uitspraken op bezwaar in beroep gekomen. Ter zake van de indiening van het beroepschrift heeft belanghebbende een bedrag van Afl. 150,- aan griffierecht voldaan.
1.5
De zaak is behandeld ter zitting van 26 januari 2017 te Oranjestad, waarbij namens de Inspecteur zijn verschenen [ A ], [ B ] en [ C ] en namens belanghebbende [ D ] en [ E ]. De zaak is samen behandeld met de zaak van [ Z N.V.] (AUA201600124).

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende weersproken.
2.2
Belanghebbende is een in de Dominicaanse Republiek gevestigd lichaam. Belanghebbende houdt zich bezig met het wereldwijd organiseren van muziekfestivals met internationaal bekende artiesten.
2.3
Belanghebbende heeft in juni van het jaar 2015 het ASMF georganiseerd. Het ASMF is een jaarlijks terugkerend evenement. Op het ASMF hebben diverse internationaal bekende buitenlandse artiesten en ook lokale artiesten opgetreden. Voor de organisatie heeft belanghebbende [ Z NV ] ([ Z ]) ingeschakeld. [ Z ] is een in Aruba gevestigd lichaam dat zich eveneens bezighoudt met het organiseren van concerten en feesten.
2.4
Tot de gedingstukken behoren de volgende documenten:
2.4.1
Een tussen belanghebbende en [ Z ] op 1 oktober 2014 gesloten overeenkomst (“[ WA 2015]”) om het ASMF te organiseren. In de overeenkomst is vermeld dat de partijen gaan samenwerken om het AMSF te realiseren. Volgens de overeenkomst is belanghebbende verantwoordelijk voor het optreden van de artiesten op het festival. [ Z ] is verantwoordelijk voor de volgende activiteiten: de promotie en marketing, de locatie, installatie van tribune en verlichting, het bepalen van de verkoopprijs van de toegangskaarten, het regelen van verzekeringen en vergunningen. In de overeenkomst is vermeld (onderdeel 3) dat deze activiteiten in overleg en volgens de afspraken met belanghebbende dienen te gebeuren. Ook is [ Z ] verantwoordelijk voor een minimumbedrag van USD [000.000] aan sponsorgelden. Volgens de overeenkomst komen de sponsorbedragen volledig toe aan belanghebbende en zullen worden aangewend voor de dekking van de kosten van het festival. In de overeenkomst is voorts vermeld dat belanghebbende aan [ Z ] voor de verleende diensten, een bedrag van USD 20.000 zal betalen en 20% van de nettowinst van het ASMF.
2.4.2
Een viertal overeenkomsten tussen belanghebbende en de (vertegenwoordigers van) de buitenlandse artiesten (onder andere [ NJ], [ PL] , [ EO]) die op het ASMF hebben opgetreden. In de overeenkomsten zijn de voorwaarden en de vergoedingen met betrekking tot de optredens, bepaald.
2.4.3
Een “Sponsorship Agreement” (4 maart 2015 en het addendum 30 april 2015) tussen de [ T ] en [ Z ]. In de overeenkomsten wordt een totaalbedrag van Afl. [000.000] aan sponsorgelden overeengekomen. Daarvoor verwacht de [ T ] een minimumbedrag van Afl. 1.7 miljoen aan internationale “media publicity/exposure” van het ASMF voor Aruba als vakantiebestemming.
2.5
In verband met het AMSF hebben nog twee bedrijven ([ ATC N.V ] en [ RT N.V.]) sponsorgelden aan [ Z ] betaald. Als tegenprestatie daarvoor zijn producten van deze bedrijven op het ASMF verkocht.
2.6
Tot de gedingstukken behoort een “Final Financial Report: June 25, 26 & 27” van het ASMF. Daarin is - voor zover van belang – het volgende vermeld:
“Admission 3 Days CombinedAWG 1.861.545, 55
Sponsors
[ T ] AWG 860.000
[ P ] AWG 91.170
[ R ]
AWG 38.973,52
AWG 990,143,52
Food VendorsAWG 4.500
(…)
Bar RevenuAWG 348.755
(…)
TOTAL INCOME AWG 3.204,944,07”
2.7
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag BBO opgelegd voor een bedrag van Afl. 47.540 naar een heffingsgrondslag van Afl. 3.169.345. Dit bedrag is gebaseerd op de volgende ontvangsten:
Afl. 1.861.546 aan opbrengsten kaartverkopen;
Afl. 860.000 aan sponsorinkomsten van [ T ];
Afl. 91.170 aan sponsorinkomsten van [ ATC N.V. ];
Afl. 38.974 aan sponsorinkomsten van [ RT NV];
Afl. 4.500 aan inkomsten van verkoop van eten;
Afl. 348.755 aan inkomsten aan drankverkoop.
De Inspecteur heeft van deze ontvangsten het bedrag van USD 20.000 (Afl. 35.600,-) - dat belanghebbende volgens de overeenkomst aan [ Z ] moet betalen - in mindering gebracht.
2.8
Ook aan [ Z ] is een naheffingsaanslag opgelegd. In het verweerschrift van de Inspecteur met betrekking tot de zaak AUA201600124 is vermeld dat aan [ Z ] een naheffingsaanslag BBO voor een bedrag van Afl. 15.386 is opgelegd en dat het bedrag is gebaseerd op de volgende ontvangsten:
Afl. 860.000 aan sponsorinkomsten van [ T ];
Afl. 91.170 aan sponsorinkomsten van [ ATC N.V.];
Afl. 38.974 aan sponsorinkomsten van [ RT N.V.];
Afl. 35.600 aan inkomsten van belanghebbende.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
Tussen partijen is in geschil of (i) belanghebbende belastingplichtig is voor de BBO en zo ja of (ii) de vrijstelling van artikel 12, vierde lid van de Landsverordening belasting op bedrijfsomzetten (Lv BBO) van toepassing is.
3.2
Belanghebbende stelt primair dat zij niet belastingplichtig is voor de BBO. Subsidiair stelt belanghebbende dat zij een culturele instelling is in de zin van artikel 12, vierde lid Lv BBO. Met betrekking tot het primaire punt betoogt belanghebbende dat zij noch gevestigd is in Aruba noch daar een vaste inrichting heeft. Ook wordt in Aruba, aldus belanghebbende geen onderneming gedreven. Volgens belanghebbende zijn alle risico’s van het ASMF voor rekening van [ Z ] en bovendien zijn alle overeenkomsten buiten Aruba gesloten. Met betrekking tot het subsidiaire punt betoogt belanghebbende dat zij geen ander doel nastreeft dan Aruba op de kaart te zetten door middel van een cultureel festival en daarom aangemerkt moet worden als culturele instelling. Belanghebbende verwijst hierbij naar de betekenis dat het woordenboek Van Dale aan de term cultuur geeft en de visie van het Nederlandse Ministerie van Onderwijs omtrent cultuur.
3.3
De Inspecteur stelt dat belanghebbende belastingplichtig is voor de BBO en voorts dat de vrijstelling van artikel 12, vierde lid van de Lv BBO niet van toepassing is.
3.4
Voor de overige standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Gerecht naar de gedingstukken.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

4.1
Ingevolge artikel 2 eerste lid van de Lv BBO wordt BBO geheven op bedrijfsomzetten die door ondernemers in het kader van hun bedrijf of beroep worden gerealiseerd door het leveren van goederen en het verrichten van diensten in Aruba. Ingevolge het tweede lid wordt de BBO geheven van de ondernemer die de bedrijfsomzet realiseert. Als ondernemer wordt ingevolge artikel 1 Lv BBO aangemerkt ‘een ieder die een beroep of bedrijf zelfstandig uitoefent’.
4.1.1
In het kader van het ASMF worden diverse economische activiteiten verricht. Zo wordt tegen betaling toegang tot het festival verleend, vinden reclameactiviteiten plaats en wordt eten en drank verkocht. Eerst moet beoordeeld worden of de economische activiteiten (en de daarmee gerealiseerde omzet) aan belanghebbende kunnen worden toegerekend. Het Gerecht stelt voorop dat gesteld noch gebleken is dat belanghebbende en [ Z ] een samenwerkingsverband hebben waaraan de economische activiteiten, moeten worden toegerekend. Volgens belanghebbende moeten de activiteiten niet aan haar maar aan [ Z ] worden toegerekend omdat alle risico’s van het muziekfestival voor rekening komen van [ Z ]. Volgens belanghebbende draagt belanghebbende slechts met kennis en ervaring bij aan het muziekfestival. Dit laatste blijkt naar het oordeel van het Gerecht niet uit de feiten en omstandigheden. Het Gerecht oordeelt dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat voormelde economische activiteiten voor rekening en risico van belanghebbende komen. Uit de overeenkomst onder 2.4.1 en 2.4.2 blijkt dat belanghebbende verantwoordelijk is voor het ASMF. Zij gebruikt daarbij de diensten van [ Z ] en de buitenlandse artiesten. De opbrengsten van het ASMF komen aan haar toe en zij betaalt aan [ Z ] voor haar diensten een vergoeding en een percentage van de met het ASMF behaalde winst. Aan de buitenlandse artiesten is zij gehouden de afgesproken vergoedingen te betalen. Met betrekking tot de sponsorbedragen merkt het Gerecht nog op dat in de zaak (AUA201600124) door [ Z ] is toegegeven dat de sponsorbedragen aan belanghebbende zijn toegekomen.
4.1.2
Voormelde activiteiten impliceren de aanwezigheid van de elementen ‘organisatie van kapitaal en arbeid’, ‘duurzaam streven’ en ‘deelname aan het maatschappelijk ruilverkeer’ hetgeen – ook volgens de memorie van toelichting op deze bepaling - vereist is om te kunnen spreken van een bedrijf. Naar het Gerecht begrijpt betoogt belanghebbende dat het element ‘duurzaam streven’ ontbreekt omdat het ASMF slechts eenmaal per jaar wordt gehouden. Het Gerecht overweegt dat alle (wereldwijde) activiteiten van belanghebbende meetellen bij de beoordeling of sprake is van een duurzaam streven. Ook indien belanghebbende enkel (jaarlijks) het ASMF zou organiseren dan nog zou ingevolge jurisprudentie van de Hoge Raad (zie Hoge Raad van 25 januari 1984, nr. 22224, BNB1984/90) sprake zijn van duurzaam streven omdat daarmee regelmatig aan het maatschappelijk verkeer wordt deelgenomen. Aan het maatschappelijk verkeer wordt deelgenomen omdat de activiteiten tegen een vergoeding op de markt (en niet in een besloten kring) worden aangeboden. Gelet op het voorgaande is de conclusie dat belanghebbende een ondernemer is en dat zij voor de gerealiseerde omzet onderhevig is aan de BBO.
4.2
De hierboven omschreven economische activiteiten van belanghebbende kunnen echter alleen tot heffing van BBO leiden indien de activiteiten plaatsvinden in Aruba. Ingevolge artikel 7, eerste lid van de Lv BBO is de plaats waar de dienst wordt verricht, de plaats waar de ondernemer die de dienst verricht woont of gevestigd is, dan wel een vaste inrichting heeft van waaruit hij de dienst verricht. Partijen zijn het over eens dat belanghebbende niet in Aruba is gevestigd en in Aruba ook geen vaste inrichting heeft. In het tweede lid onderdeel c wordt bepaald dat in afwijking van het eerste lid, diensten bestaande uit culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, onderwijs-, en vermakelijkheids- of soortgelijke activiteiten worden verricht daar waar de activiteiten feitelijk plaatsvinden. Het verschaffen van toegang tot het muziekfestival evenals de reclameactiviteiten die daarmee verweven zijn (en waarvoor sponsorgeld wordt betaald) vinden feitelijk in Aruba plaats. De plaats van dienst voor de heffing van de BBO is daarom in Aruba gelegen. Ingevolge artikel 6 onderdeel b van de Lv BBO is de plaats van levering van een goed de plaats waar het goed zich bevindt op het tijdstip van de levering. Het verkopen van eten en drank vindt in Aruba plaats. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat belanghebbende voor de omzet behaald met deze activiteiten BBO verschuldigd is.
4.3
Belanghebbende heeft subsidiair gesteld dat op haar de vrijstelling van artikel 12, vierde lid van de Lv BBO van toepassing is omdat zij als een culturele instelling moet worden aangemerkt. Dit artikel luidt als volgt:
“Vrijstelling van belasting wordt verleend voor de bedrijfsomzet van instellingen van charitatieve, culturele, godsdienstige of sportieve aard, voor zover geen sprake is van een duurzaam winststreven bij deze instellingen of van ernstige verstoring van de concurrentieverhoudingen. De Minister kan regels stellen ten aanzien van de maximale hoogte van de bedrijfsomzet waarvoor de vrijstelling geldt”.
4.3.1
Het Gerecht overweegt dat uit de tekst van het artikel en de memorie van toelichting daarop blijkt dat de vrijstelling erop is gericht, bepaalde instellingen waarvan de activiteiten andere dan commerciële doelen hebben voor de BBO gunstiger te behandelen. Ook volgt uit de memorie van toelichting dat het gaat om een objectieve vrijstelling en niet om subjectieve vrijstelling.
4.3.2
Beoordeeld moet derhalve worden of belanghebbende voor het ASMF – waar overigens ook Arubaanse artiesten optreden – als een culturele instelling kwalificeert. Volgens de Inspecteur heeft het ASMF – samengevat - niets te doen met het uitdragen van de Arubaanse cultuur. Het Gerecht overweegt dat in de wetgeving en toelichting geen aanknopingspunten te vinden zijn voor deze (enge) interpretatie van de Inspecteur. Naar het oordeel van het Gerecht kwalificeren muziekuitvoeringen zoals het onderhavige als een culturele activiteit. Steun voor deze opvatting vindt het Gerecht in de Nederlandse omzetbelasting waarin muziekuitvoeringen worden aangemerkt als een activiteit van culturele aard (met een verlaagd BTW tarief van 6%). Om als culturele instelling te worden aangemerkt geldt voorts de vereiste dat geen sprake moet zijn van een duurzaam winststreven of van ernstige verstoring van de concurrentieverhoudingen. De bewijslast dat hiervan geen sprake is rust op belanghebbende. Het Gerecht overweegt dat belanghebbende niet hierin is geslaagd. Het door belanghebbende gestelde verlies voor het onderhavige jaar (en eerdere) jaren is daarvoor onvoldoende. Dat belanghebbende geen commercieel doel nastreeft blijkt ook niet uit de overgelegde overeenkomsten. Het Gerecht merkt op dat in de overeenkomst onder 2.4.1 juist uitdrukkelijk is vermeld dat belanghebbende een commerciële entiteit (‘entidad comercial’) is. Overigens is het niet denkbaar dat belanghebbende die wereldwijd opereert als organisator van muziekfestivals, geen duurzaam winststreven heeft. Gelet op het voorgaande oordeelt het Gerecht dat de vrijstelling niet van toepassing is.
4.4
Nu er voorts geen geschil bestaat over de hoogte van de aanslag BBO en de boetebeschikking moet als volgt worden beslist.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2018, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
De griffier is buiten staat om de uitspraak
te ondertekenen
Afschriften zijn per post/per e-mail op ……………………… aan partijen verzonden.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17b Landsverordening beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening dan wel toezending naar de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17c Landsverordening beroep in belastingzaken).