ECLI:NL:OGEAA:2018:146

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
28 maart 2018
Zaaknummer
E.J. no. 2523 van 2017/AUA201703117
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag en bewijsvoering in arbeidsrechtelijke geschil tussen werknemer en werkgever

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft verzoeker, een werknemer, een verzoek ingediend tegen zijn werkgever, Caribbean Drip Irrigation N.V. (CDI), met betrekking tot een vermeend onregelmatig ontslag. De procedure vond plaats op 27 maart 2018, na een mondelinge behandeling op 13 februari 2018. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. G.L. Griffith, stelde dat hij op 6 juni 2017 door CDI was ontslagen, maar CDI, vertegenwoordigd door mr. S.M. Paesch, betwistte deze claim en voerde aan dat verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat verzoeker geen bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij ontslagen is. Bovendien heeft CDI onbetwist gesteld dat verzoeker twee keer is gesommeerd om zijn werkzaamheden te hervatten. Het Gerecht heeft geoordeeld dat verzoeker niet in staat is om de kosten van de procedure te dragen en verleent hem verlof tot kosteloos procederen. De vorderingen van verzoeker, die gebaseerd waren op zijn stelling van onregelmatig ontslag, zijn afgewezen. Verzoeker is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde van CDI.

De beschikking is openbaar uitgesproken op 27 maart 2018 door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en de griffier. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in arbeidsrechtelijke geschillen en de verantwoordelijkheden van beide partijen in een procedure.

Uitspraak

Beschikking van 27 maart 2018
Behorend bij E.J. no. 2523 van 2017/AUA201703117
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende in Aruba,
verzoeker,
hierna ook te noemen: [Verzoeker],
gemachtigde: de advocaat mr. G.L. Griffith,
tegen:
de naamloze vennootschap
CARIBBEAN DRIP IRRIGATION N.V.,
gevestigd in Aruba,
verweerster,
hierna ook te noemen: CDI,
gemachtigde: de advocaat mr. S.M. Paesch.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-het verweerschrift, met producties;
-de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van de zaak gehouden ter terechtzitting van 13 februari 2018.
1.2
Uit die aantekeningen blijkt dat [Verzoeker] ter zitting is verschenen samen met zijn gemachtigde. CDI is verschenen bij haar gemachtigde, die werd vergezeld door dhr. A. [Directeur CDI] (directeur van CDI). [Verzoeker] heeft gebruik gemaakt van de aan hem geboden gelegenheid om bij wijze van repliek te reageren op het verweerschrift. CDI heeft vervolgens gebruik gemaakt van de aan haar geboden gelegenheid om bij wijze van dupliek te reageren op die reactie van [Verzoeker].
1.3
Beschikking is bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
Naast verlof tot kosteloos procederen verzoekt [Verzoeker] dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
a. voor recht verklaart dat CDI [Verzoeker] onregelmatig heeft ontslagen en dat dit ontslag kennelijk onredelijk is;
b. CDI veroordeelt om aan [Verzoeker] te betalen Afl. 1.901,25 aan niet in acht genomen opzegtermijn, Afl. 877,50 aan cessantia en Afl. 11.407,50 aan billijkheidsvergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf de ontslagdatum tot aan de dag der algehele voldoening;
c. te dezen enige andere juist voorkomende beslissing neemt;
d. CDI veroordeelt in de proceskosten.
2.2
CDI voert verweer en concludeert dat [Verzoeker] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem verzochte, althans tot afwijzing daarvan, kosten rechtens.
2.3
Voor zover van belang voor de beslissing worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1
Uit het daartoe overgelegde bevoegdelijk verstrekte bewijs van onvermogen blijkt dat [Verzoeker] niet in staat is om de kosten van deze procedure te dragen. Aan hem zal daarom verlof worden verleend tot kosteloos procederen.
3.2
Er zijn gronden gesteld noch gebleken waaruit volgt dat [Verzoeker] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem verzochte. Het ontvankelijkheidsverweer van CDI wordt daarom verworpen.
3.3
Vast staat tussen partijen onder meer het volgende. [Verzoeker] is op 23 mei 2015 krachtens een daartoe tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in loondienst getreden van CDI, bij en voor wie hij laatstelijk werkzaam was als tuinier tegen een loon van Afl. 9,75 per uur. Vanaf 6 juni 2017 heeft [Verzoeker] geen werkzaamheden meer verricht voor CDI.
3.4
In het licht van vorenstaande stelt [Verzoeker] dat CDI hem op 6 juni 2017 heeft ontslagen. Die stelling heeft CDI gemotiveerd bestreden, waardoor die niet vast staat. Die stelling komt in deze procedure ook niet vast te staan, omdat [Verzoeker] geen levering van bewijs heeft verzocht of aangeboden. Evenmin ziet het Gerecht in het licht van het door CDI gevoerde verweer en de omstandigheid dat uit het door [Verzoeker] overgelegde rapport van de DAO – waarin op pagina 2 onder de in te vullen gegevens bij “
Datum uitdiensttreding:” staat geschreven: “
Nog steeds in dienst” – grond om bedoelde stelling aannemelijk te oordelen. Dit klemt temeer omdat CDI onbestreden heeft gesteld dat zij [Verzoeker] twee keer heeft gesommeerd om te komen werken en dat zij bij de aan de gemachtigde van [Verzoeker] gerichte brief van 7 november 2017 heeft laten weten dat [Verzoeker] welkom is om zijn tuinierswerkzaamheden te hervatten.
3.5
Vorenstaande brengt reeds mee dat de vorderingen van [Verzoeker], die allen zijn gegrond op zijn stelling dat CDI hem zonder opgave van redenen en zonder geldige reden op staande voet heeft ontslagen, zullen worden afgewezen.
3.6 [
Verzoeker] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden verwezen in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van CDI, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten van tarief 5 van het liquidatietarief, ad Afl. 1.250,-- per punt).

4.DE BESLISSING

Het Gerecht:
-wijst af het door [Verzoeker] verzochte;
-veroordeelt [Verzoeker] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van CDI, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde;
-verleent aan [Verzoeker] verlof tot kosteloos procederen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 27 maart 2018.