ECLI:NL:OGEAA:2018:120

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
12 maart 2018
Publicatiedatum
20 maart 2018
Zaaknummer
AUA201701134
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvraag voor verlenging en uitbreiding van Aircraft Maintenance License op basis van onvoldoende bewijs van werkzaamheden bij vliegtuigonderhoudsbedrijf

In deze zaak heeft appellant op 29 oktober 2015 een aanvraag ingediend voor de verlenging van zijn 'Aircraft Maintenance (AME) License' en uitbreiding van zijn bewijs van bevoegdheid voor vliegtuigen van de categorie AB2Z. De Minister van Toerisme, Transport, Primaire Sector en Cultuur heeft deze aanvraag afgewezen op 15 januari 2016, met de reden dat appellant niet had aangetoond dat hij de werkzaamheden onder supervisie van een erkend vliegtuigonderhoudsbedrijf had verricht. Appellant heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar dit werd op 5 mei 2017 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft appellant beroep ingesteld, dat op 12 maart 2018 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld.

Het gerecht heeft vastgesteld dat appellant in de 24 maanden voorafgaand aan zijn aanvraag niet heeft aangetoond dat hij de vereiste werkzaamheden heeft verricht in een functie bij een vliegtuigonderhoudsbedrijf, zoals voorgeschreven in artikel 104 van de Regeling luchtwaardigheid (Rlw). Appellant stelde dat hij wel voldeed aan de voorwaarden, maar het gerecht oordeelde dat hij niet met feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de eisen voldeed. De minister had terecht het verzoek van appellant om verlenging en uitbreiding van zijn licentie afgewezen, omdat appellant niet kon aantonen dat hij de werkzaamheden had verricht zoals vereist.

De uitspraak werd gedaan door mr. D.J. Jansen en het beroep werd ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof, dat binnen zes weken na de dag van de uitspraak moet worden ingesteld.

Uitspraak

Uitspraak van 12 maart 2018
AUA201701134
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[appellant],
wonende in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: de advocaat mr. H.U. Thielman,
gericht tegen:
de Minister van Toerisme, Transport, Primaire Sector en Cultuur,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: mr. J.O. Senchi (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Appellant heeft op 29 oktober 2015 een aanvraag ingediend voor verlenging van zijn ‘Aircraft Maintenance (AME) License” en het bewijs van bevoegdheid bovendien uit te breiden en ook van toepassing te laten zijn voor typen vliegtuigen van de categorie AB2Z.
Bij beschikking van 15 januari 2016 heeft verweerder het verzoek om uitbreiding van het bewijs van bevoegdheid afgewezen. Daartegen heeft appellant op 26 februari 2016 bezwaar aangetekend.
Bij beschikking van 5 mei 2017 heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Tegen deze beschikking heeft appellant op 16 juni 2017 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 26 september 2017 een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 30 oktober 2017, alwaar appellant in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd is verschenen en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde bijgestaan door [X] en [Y], beide werkzaam bij de Directie Luchtvaart Aruba.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

Wettelijke kader

2.1
Ingevolge de artikelen 10 en 20 van de Luchtvaartverordening kan de minister belast met luchtvaartaangelegenheden regels stellen met betrekking tot de luchtwaardigheid van luchtvaarttuigen. De minister heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt en de Regeling luchtwaardigheid (Rlw) vastgesteld. De volgende bepalingen van de Rlw zijn in de onderhavige zaak van belang.
2.1.2
Artikel 99 eerste lid van de Rlw:
1. Ten behoeve van het verrichten van werkzaamheden, gericht op het in luchtwaardige toestand houden van luchtvaartuigen, kunnen door de Directeur aan grondpersoneel bewijzen van bevoegdheid als grondwerktuigkundige worden afgegeven, indien het voldoet aan de voorschriften van Titel II.
(…)
2.1.3
Artikel 103 van de Rlw:
De termijn van geldigheid van een bewijs van bevoegdheid als grondwerktuigkundige bedraagt vierentwintig maanden, met dien verstande dat het bewijs zijn geldigheid behoudt tot en met de laatste dag van de laatste maand van geldigheid.
2.1.4
Artikel 104 van de Rlw:
1. De termijn van geldigheid van een bewijs van bevoegdheid kan telkens worden verlengd voor ten hoogste vierentwintig maanden. Verlenging vindt slechts plaats, indien de houder overeenkomstig het derde lid heeft aangetoond dat hij zijn bekwaamheid heeft behouden; indien hij daartoe niet in staat is, geschiedt de verlenging niet, dan nadat de houder opnieuw met goed gevolg een volledig of gedeeltelijk examen voor het desbetreffende bewijs heeft afgelegd.
2. De verlenging van de termijn van geldigheid van een bewijs van bevoegdheid wordt ten minste veertien dagen voor het verstrijken van de op het bewijs vermelde termijn van geldigheid aangevraagd. Een bewijs van bevoegdheid waarvan de termijn van geldigheid is verstreken, kan opnieuw geldig worden verklaard, nadat is gebleken dat de betrokkene voldoet aan de eisen voor de afgifte van het bewijs van bevoegdheid.
3. De aanvrager moet gedurende de vierentwintig maanden, onmiddellijk voorafgaande aan de datum van de aanvraag, ten minste zes maanden een functie hebben uitgeoefend bij een vliegtuigonderhoudsbedrijf als zelfstandig grondwerktuigkundige ten aanzien van de categorieën en typen vliegtuigen, voortstuwingsinrichtingen en vliegtuiginstallaties, waarop de aanvraag betrekking heeft.
2.1.5
Artikel 109, eerste en tweede lid van de Rlw:
1. Bewijzen van bevoegdheid en gelijkstelling, alsmede van waardeverklaringen worden ingericht overeenkomstig ANNEX 1, Hoofdstuk 4, van het Verdrag.
2. Zij dragen een of meer van de volgende kenmerken:
- voor vliegtuigen en voorstuwingsinstallaties van een bepaalde categorie en type, met uitzondering van de werkzaamheden waarvoor een bevoegdverklaring CEF of DG is vereist: AB.
2.1.6
Artikel 110 van de Rlw:
De in artikel 109 bedoelde categorieën worden naar soort en gewicht als volgt ingedeeld:
─ vleugelvliegtuigen met één zuigermotor, zonder drukkajuit: 1Z;
─ vleugelvliegtuigen met één turbinemotor, zonder drukkajuit: 1T;
─ vleugelvliegtuigen van een in het bewijs van bevoegdheid vermeld type, met een toegelaten totaalgewicht van ten hoogste 5700 kg, met meer dan één zuigermotor en uitgerust met een drukkajuit: 2Z;
(…)
Feiten
2.2
Het gerecht gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.2.1
Vanaf het jaar 1994 wordt door de directeur van de Directie Luchtvaart Aruba (DLA) aan appellant (op basis van gelijkstelling ingevolge artikel 101a Rlw) bewijzen van bevoegdheid als grondwerktuigkundige afgegeven. Het eerste bewijs was geldig voor vliegtuigen van de categorie AB1Z en de categorie AB2Z. Vanaf het jaar 2007 heeft appellant alleen bewijzen van bevoegdheid gekregen voor vliegtuigen van categorie AB1Z. Ook het laatste bewijs van bevoegdheid dat geldig was tot 20 november 2015, betrof enkel vliegtuigen van de categorie AB1Z.
2.2.2
Appellant heeft op 30 oktober 2015 aan de DLA verzocht om verlenging van zijn bestaande bewijs van bevoegdheid (AB1Z). Ook heeft hij verzocht om uitbreiding van het bewijs van bevoegdheid met categorie AB2Z. Het verzoek om uitbreiding is op 15 januari 2016 afgewezen. De reden voor afwijzing luidt :”Considering Article 104 (3) of the “Besluit Luchtwaardigheid (AUA-RLW)”, you shall have worked for at least six months (as required by Regeling Luchtwaardigheid Aricle 104 part 3) under the supervision of an Approved Maintenance Organization provided that this part has been properly recorded (On the Job Training OJT). Proof of the OJT has not been presented to this Department.”
Standpunten partijen
3. Appellant stelt zich – samengevat – op het standpunt dat hij wel voldoet aan de voorwaarden van artikel 104 Rlw omdat hij in de 24 maanden voorafgaande aan zijn aanvraag met medeweten van en/of onder supervisie van DLA – service, onderhoud en inspectie voorbereidend werk heeft verricht aan vliegtuigen van de categorie AB2Z. Verweerder bestrijdt dat appellant onder zijn supervisie of met toestemming van DLA deze werkzaamheden heeft verricht en stelt zich - samengevat – op het standpunt dat appellant de onderhoudswerkzaamheden zelfstandig heeft uitgevoerd en niet - zoals bij artikel 104 Rlw is voorgeschreven – in een functie bij een vliegtuigonderhoudsbedrijf.
Oordeel van het gerecht
4.1
De beoordeling van de vraag of aan appellant een bewijs van bevoegdheid kan worden toegekend geschiedt op basis van artikel 104 van de Rlw. Anders dan appellant stelt speelt artikel 43 Rlw hierbij geen rol. Een bewijs van bevoegdheid voor vliegtuigen van de categorie AB2Z wordt toegekend indien de aanvrager heeft aangetoond dat hij bekwaam is als grondwerktuigkundige voor vliegtuigen van deze categorie. Daartoe dient hij gedurende de vierentwintig maanden, onmiddellijk voorafgaande aan de datum van de aanvraag, ten minste 6 maanden een functie hebben uitgeoefend bij een vliegtuigonderhoudsbedrijf als zelfstandig grondwerktuigkundige ten aanzien van vliegtuigen van de categorie AB2Z. Het gerecht begrijpt dat verweerder niet (meer) bestrijdt dat appellant onderhoudswerkzaamheden heeft verricht aan deze categorie vliegtuigen. Ter zitting is van de zijde van verweerder immers toegegeven dat ook de vliegtuigen met meer dan één zuigermotor en zonder een drukkajuit – waaraan appellant als grondwerktuigkundige werkzaamheden heeft verricht - behoren tot de categorie AB2Z. Volgens verweerder heeft appellant deze werkzaamheden echter niet in een functie bij een (erkend) vliegtuigonderhoudsbedrijf uitgeoefend. Het gerecht oordeelt dat appellant niet met feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een functie werkzaam bij een vliegtuigonderhoudsbedrijf de werkzaamheden heeft verricht. Hierbij neemt het gerecht mede in aanmerking dat appellant in het aanvraagformulier (30 oktober 2015) voor het bewijs van bevoegdheid niet heeft vermeld dat hij bij een vliegtuigonderhoudsbedrijf werkzaam is. Bij de vraag naar de naam van de “Employing Company”, heeft hij “own” vermeld. Ter zitting heeft appellant nog aangevoerd dat hij bij het bedrijf AVIA AIR III N.V. als grondwerktuigkundige heeft gewerkt. Het gerecht acht deze verklaring in het licht van hetgeen hiervoor is vermeld niet aannemelijk. Bovendien kan het hem niet baten nu verweerder ter zitting onbestreden heeft aangevoerd dat dit bedrijf niet een door DLA erkend vliegtuigonderhoudsbedrijf is.
4.2
Appellant heeft nog aangevoerd dat aan de verlenging van het bewijs van bevoegdheid voor vliegtuigen van de categorie AB1Z verweerder niet de voorwaarde heeft gesteld dat hij de werkzaamheden bij een vliegtuigonderhoudsbedrijf moet uitoefenen. Volgens appellant kan die voorwaarde met betrekking tot het bewijs van bevoegdheid AB2Z daarom ook niet gesteld worden. Verweerder heeft hierover onweersproken verklaard dat het bewijs van bevoegdheid AB1Z een verlenging betreft waarvoor appellant reeds heeft aangetoond dat hij bekwaam is en dat dit niet geldt voor het bewijs van bevoegdheid AB2Z. Deze categorie betreft (zwaardere) vliegtuigen met meer dan één zuigermotor waarvoor appellant vanaf het jaar 2007 geen bewijs van bevoegdheid meer heeft. Dit brengt met zich mee, dat appellant opnieuw - op de in het derde lid van artikel 104 Rlw vermelde wijze - moet aantonen dat hij bekwaam is. Het gerecht is gelet op deze verklaring van oordeel dat verweerder de aanvraag op de juiste wijze heeft getoetst.
4.3
Het gerecht is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder terecht het verzoek heeft afgewezen.

5.DE BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 maart 2018, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).