ECLI:NL:OGEAA:2018:107

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
5 maart 2018
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
AUA201701347
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid belastingrechter bij precariokosten en ontvankelijkheid beroep

Op 5 maart 2018 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een zaak tussen de coöperatieve vereniging Playa Linda Beach Resort (appellante) en de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie (verweerder). De zaak betreft een beroep op basis van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) tegen een factuur voor precariokosten. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de factuur van 16 januari 2017, maar het gerecht oordeelde dat de belastingrechter bevoegd is om hierover te beslissen. Dit leidde tot de conclusie dat het belang van het beroep is komen te ontvallen, aangezien appellante ook beroep had ingesteld bij de belastingrechter in een andere zaak (AUA201700174). Het gerecht heeft vastgesteld dat de brief van 30 januari 2017 een beschikking op het bezwaar betreft, waartegen ook beroep is ingesteld (AUA201700083). De rechter verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep voor zover dit gericht was tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar tegen de factuur van 16 januari 2017 en verklaarde het beroep voor het overige niet-ontvankelijk. De uitspraak werd gedaan door rechter D.J. Jansen en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Uitspraak van 5 maart 2018
AUA201701347
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
de coöperatieve vereniging PLAYA LINDA BEACH RESORT,
gevestigd in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: de advocaat mr. R.A. Wix,
gericht tegen:
de MINISTER VAN RUIMTELIJKE ONTWIKKELING, INFRASTRUCTUUR EN INTEGRATIE,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. I.L. Ras Orman (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij brief van 19 augustus 2016 heeft verweerder aan appellante medegedeeld dat indien zij binnen 30 dagen de verschuldigde precario voldoet, aan haar precariovergunning kan worden verleend voor het in gebruik nemen van domeingrond op het strand voor het uitzetten en aanbieden van strandstoelen.
Bij factuur van 21 juli 2016 is aan appellante een bedrag van Afl. 216.019,-- in rekening gebracht voor het voor dat doel innemen van 1.600 m² strand ten westen van Playa Linda Beach Resort. Daartegen heeft appellante op 16 september 2016 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 30 januari 2017 heeft verweerder aan appellante medegedeeld dat indien zij binnen 30 dagen de verschuldigde precario voldoet, aan haar precariovergunning kan worden verleend voor het in gebruik nemen van domeingrond op het strand voor het uitzetten en aanbieden van 400 strandstoelen.
Bij factuur van 16 januari 2017 is aan appellante een bedrag van Afl. 162.019,- in rekening gebracht voor het voor dat doel innemen van 1.200 m² strand ten westen van Playa Linda Beach Resort. Daartegen heeft appellante ook bezwaar gemaakt. Tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar heeft appellante op 4 juli 2017 beroep ingesteld bij dit gerecht.
Verweerder heeft op 18 augustus 2017 een (pro-forma) verweerschrift ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2018, waar partijen vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigden, zijn verschenen.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

factuur 16 januari 2017
2.1
Voor zover het beroep gericht is tegen de factuur van 16 januari 2017 waarbij precariokosten in rekening worden gebracht overweegt het gerecht dat de belastingrechter bevoegd is hierover kennis te nemen. Appellante heeft tegen de factuur beroep ingesteld bij de belastingrechter (zaaknummer AUA201700174). De belastingrechter heeft in die zaak op 28 augustus 2017 uitspraak gedaan.
brief 30 januari 2017
2.2
Het gerecht heeft in de zaak met nummer AUA201700083 geoordeeld dat de brief van 30 januari 2017 een beschikking op het bezwaar behelst met betrekking tot de door de appellante tegen de beslissing van 19 augustus 2016 gemaakte bezwaar. Tegen de beschikking van 30 januari 2017 heeft appellante ook beroep ingesteld (AUA201700083). Ook in die zaak heeft het gerecht uitspraak gedaan op 28 augustus 2017. Onder deze omstandigheden is het belang van het onderhavige beroep komen te ontvallen. Appellante heeft ter zitting nog aangevoerd dat zij hoger beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van 28 augustus 2017 en dat zij wel belang heeft bij het beroep in het geval wordt beslist dat brief van 30 januari 2017 geen beschikking op bezwaar behelst. Het gerecht verwerpt dit betoog en overweegt dat het schrijven dat in de zaak AUA201700083 als beroepschrift is aangemerkt, in dat geval naar verweerder dient te worden doorgezonden voor een uitspraak op bezwaar.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
  • verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep, voor zover gericht tegen het uitblijven van een beslissing op het door appellante tegen de factuur van 16 januari 2017 gemaakte bezwaar;
  • verklaart het beroep voor het overige niet-ontvankelijk.
Deze beslissing werd gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op maandag 5 maart 2018 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).