In deze zaak heeft appellante, gevestigd in Aruba, op 20 september 2016 een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd bij de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie. De minister heeft op 18 januari 2017 deze aanvraag afgewezen. Appellante heeft hiertegen op 13 februari 2017 bezwaar gemaakt, maar het bleef stil vanuit de minister. Hierop heeft appellante op 1 juni 2017 beroep ingesteld bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba. Tijdens de zittingen op 11 december 2017 en 22 januari 2018 zijn zowel appellante als de minister vertegenwoordigd door hun gemachtigden verschenen.
Het gerecht heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet adequaat heeft gereageerd op de bezwaren van appellante. De afwijzing van de vergunning is niet deugdelijk gemotiveerd, waardoor deze niet in stand kan blijven. Het gerecht heeft de minister opgedragen om binnen drie maanden na de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan appellante, begroot op Afl. 500,-, en het griffierecht van Afl. 25,- dient aan appellante te worden terugbetaald. De uitspraak is gedaan door rechter D.J. Jansen op 5 maart 2018.