ECLI:NL:OGEAA:2017:971

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
15 december 2017
Zaaknummer
A.R. 537 van 2016 / AUA201600854
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsrechtelijke geschil over inschaling en achterstallig salaris tussen werknemer en stichting Ziekenverpleging Aruba

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, vordert de verzoekster, een voormalige werknemer van de Stichting Ziekenverpleging Aruba (ZVA), betaling van Afl. 20.983,46 wegens achterstallig salaris en ten onrechte ingehouden kosten bij het einde van haar dienstverband. De verzoekster stelt dat haar inschaling door ZVA te laag is geweest en dat de ervaringsjaren die zij buiten ZVA heeft opgedaan niet correct zijn meegewogen. De verzoekster was van 8 april 2013 tot en met 31 maart 2015 in dienst bij ZVA, waar zij begon als kinderverpleegkundige en later de functie van sr. IC verpleegkundige vervulde. Tijdens haar dienstverband zijn er geen pensioenpremies ingehouden, wat ook onderwerp van geschil is.

De rechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de inschaling van de verzoekster op correcte wijze heeft plaatsgevonden volgens de geldende CAO en dat ZVA binnen de grenzen van het functiewaarderingssysteem is gebleven. De rechter oordeelt dat de verzoekster niet heeft aangetoond dat ZVA de regeling niet consequent toepast en dat de inschaling van ervaringsjaren buiten ZVA niet gelijkwaardig is aan die binnen ZVA. De vordering van de verzoekster wordt afgewezen, evenals haar nevenvorderingen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan op 12 december 2017 door mr. J. Sap, en de verzoekster wordt als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, begroot op Afl. 2.000,- voor het salaris van de gemachtigde.

Uitspraak

Beschikking van 12 december 2017
Behorend bij A.R. 537 van 2016 / AUA201600854
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[naam verzoekster],
te Nederland,
verzoekster,
hierna ook te noemen: [verzoekster],
gemachtigde: advocaat mr. Z.T.M. Arendsz-Marchena,
tegen:
de stichting
STICHTING ZIEKENVERPLEGING ARUBA,
te Aruba,
verweerster,
hierna ook te noemen: ZVA,
gemachtigde: advocaat mr. J.L. Peterson.

1.HET VERDERE VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de rolbeschikking van 4 oktober 2017;
- de mededeling van partijen dat zij afzien van een mondelinge behandeling.
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag beschikking zou worden gegeven.

2.DE FEITEN

2.1[
[verzoekster] is van 8 april 2013 tot en met 31 maart 2015 in dienst geweest bij ZVA. Bij aanvang van haar werkzaamheden was haar functie die van kinderverpleegkundige. In de sollicitatiefase naar deze functie is tussen haar en ZVA overeengekomen dat het aanvangssalaris wordt gesteld op Afl. 5.227,10 bruto per maand. Dit komt (kennelijk) overeen met een inschaling op functie FG 50-8,5 volgens de FWG-methodiek. Met ingang van 1 april 2014 is [verzoekster] de functie van sr. IC verpleegkundige gaan vervullen. Bij die functie is zij ingeschaald in de functiegroep 55 - 7,5. Het dienstverband is op verzoek van [verzoekster] beëindigd. Omdat dit geschiedde binnen de overeengekomen termijn heeft ZVA met het laatste salaris een aantal door haar gemaakte verplaatsingskosten verrekend. Gedurende de arbeidsovereenkomst zijn voor [verzoekster] geen pensioenpremies ingehouden.
2.2
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO van het ZVA van toepassing verklaard. In deze CAO is onder paragraaf 4.4 opgenomen de
“uitvoeringsregeling salariëring”, waarbij in 4.4.1 de salarisschalen zijn genoemd; in 4.4.2 de methode van functie indeling en in 4.4.3 de functiejaren zijn genoemd. In dat artikellid staat:
“De werknemer, voor wie de functionele schaal geldt, wordt op het bij 0 functiejaren vermelde bedrag uit die schaal, dan wel, indien de vereiste ervaring naar het oordeel van de werkgever daartoe aanleiding geeft, op een hogere (halve) periodiek uit die schaal ingeschaald”.
In art. 4.4.4 is vervolgens het beloningssysteem binnen ZVA beschreven, dat er in essentie op neer komt dat voor ieder jaar dat binnen ZVA is gewerkt 1 periodiek (2 treden) binnen de functiegroep maakt en bij het einde van de schaal onder omstandigheden aanspraak kan maken op een loyaliteitsbonus.
2.3
Bij de inschaling van [verzoekster] in de functie van kinderverpleegkundige heeft ZVA het aantal jaren werkervaring van [verzoekster] die zij buiten ZVA heeft opgedaan in die zin laten meewegen dat die golden voor één trede (dus een halve periodiek).

3.HET GESCHIL

3.1
[verzoekster] vordert in deze procedure betaling van Afl. 20.983,46 wegens achterstallig salaris en ten onrechte ingehouden kosten bij het einde van het dienstverband. Tevens vordert zij een bewijs van afdracht door ZVA van de pensioenpremies.
3.2
Aan haar vordering legt [verzoekster] ten grondslag dat de inschaling door ZVA te laag heeft plaatsgevonden. De ervaringsjaren die zij buiten ZVA heeft opgedaan hadden volgens haar op dezelfde wijze moeten worden gewogen als de jaren binnen ZVA, zodat zij in een hogere schaal zou terechtkomen. Omdat ZVA haar hierin niet in tegemoet wilde komen heeft zij haar dienstverband met ZVA beëindigd. Omdat de reden van beëindiging ligt aan de onjuiste opstelling van ZVA, zijn de ingehouden verplaatsingskosten ten onrechte voor haar rekening gebracht. Ten aanzien van de pensioenpremies stelt [verzoekster] dat ZVA met haar is overeengekomen dat zij in het pensioenfonds is opgenomen, waarbij zij verwijst naar een checklist van ZVA bij aanvang van het dienstverband.
3.3
ZVA heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4
Op de standpunten van partijen wordt hieronder, waar nodig, nader ingegaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
De kern van het geschil wordt gevormd door de vraag of de inschaling van [verzoekster] op correcte wijze heeft plaatsgevonden. Hierbij is niet alleen van belang wat partijen daarover hebben afgesproken, maar ook wat is bepaald in de arbeidsovereenkomst en de CAO. Daarbij komt het (soms) aan op uitleg van de CAO. In die CAO is bij de honorering van medewerkers onderscheid te maken tussen het moment van aanstelling en inschaling enerzijds en bevordering c.q. loonstijging tijdens het dienstverband anderzijds. Voorts heeft de rechter in een geschil als het onderhavige te beoordelen of de werkgever binnen de grenzen van het toepasselijke functiewaarderingssysteem is gebleven en, indien dat het geval is, of de werkgever in redelijkheid tot de functiewaardering heeft kunnen komen. Daarbij dient tevens betrokken te worden de vraag of de werkgever bij de functiewaardering en inschaling heeft gehandeld als een goed werkgever in de zin van artikel 7A:1614y BW (goed werkgeverschap). Tegen deze achtergrond wordt het volgende overwogen.
4.2
Dat de inschaling van [verzoekster] niet in de juiste functiegroep heeft plaatsgevonden maakt geen deel uit van het geschil. Het gaat om de weging van de ervaringsjaren voorafgaande aan de indiensttreding. Het standpunt van [verzoekster] komt er kort gezegd op neer, dat de weging van een ervaringsjaar tijdens het dienstverband binnen ZVA gelijk moet worden gewogen als een ervaringsjaar elders dat wordt gebruikt bij de inschaling van nieuwe medewerkers. Dat standpunt volgt het Gerecht niet.
4.3
Zoals hierboven al is overwogen kan in de CAO een fase-onderscheid worden gezien tussen aanstelling en bevordering/salarisverhoging. In de aanstellingsfase is volgens art. 4.4.3 kennelijk het uitgangspunt dat wordt ingeschaald op niveau 0, tenzij er redenen zijn om daarvan af te wijken. Dat heeft ZVA ook gedaan, in die zin dat voor ieder ervaringsjaar één trede is toegekend en na onderhandeling met [verzoekster] nog één periodiek extra is gegeven (zodat zij met 15 ervaringsjaren uitkwam op trede 8,5). ZVA heeft gesteld dat zij deze berekeningsmethode steeds op deze wijze toepast en [verzoekster] heeft geen argumenten gegeven waaruit kan worden afgeleid dat ZVA deze regeling niet consequent toepast.
4.4 [
verzoekster] wijst er in haar stukken op dat haar ervaring in Nederland en elders gelijk te stellen is met die van medewerkers in ZVA, maar dat raakt niet de kern. Vastgesteld moet worden dat het hier gaat om een CAO die niet voor alle ziekenhuizen geldt, maar alleen voor die van ZVA. Door het beleid te hanteren zoals zij doet blijft ZVA binnen de grenzen van de CAO en handelt zij ten opzichte van [verzoekster] ook niet onredelijk.
4.5
Voorts kent het Gerecht gewicht toe aan het feit dat ZVA over haar berekeningssystematiek open is geweest tegenover [verzoekster] en dat die bij indiensttreding precies wist tegen welk salaris en op welke trede zij zou worden ingeschaald. Als zij het daarmee niet eens was, was dat het moment geweest om daartegen te ageren.
4.6
Dat de promotie/salarisregeling voor medewerkers die in dienst zijn bij ZVA anders is dan de regeling bij indiensttreding is evenmin in strijd met de CAO, nu de regeling van art. 4.4.4 niet ziet op de inschaling bij indiensttreding. Ten aanzien van [verzoekster] is overigens tijdens haar dienstverband dezelfde lijn gevolgd en daarover heeft zij ook niet geklaagd.
4.7
Dit leidt ertoe dat de vordering van [verzoekster], die er op neerkomt dat alsnog haar beloning plaatsvindt op grond van een andere, hogere trede moet worden afgewezen. De nevenvorderingen stranden om dezelfde reden. Dat ZVA de inhoudingen op de laatste salaristermijn wegens eerdere dan afgesproken beëindiging onterecht heeft gedaan, is evenmin komen vast te staan. Niet alleen heeft ZVA geen verkeerde inschaling toegepast, het Gerecht acht ook het oorzakelijk verband tussen de beëindiging van het dienstverband en het verweten gedrag niet aanwezig. Uit niets blijkt dat het conflict tussen ZVA en [verzoekster] zo ernstig was dat zij slechts kon besluiten om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Dat ZVA op zichzelf genomen bevoegd was tot verrekening is tussen partijen niet in geschil. Ook dit deel van de vordering wordt afgewezen.
4.8
Ten aanzien van de pensioenkwestie merkt het Gerecht op dat de gevraagde veroordeling niet toewijsbaar is, nu ZVA onweersproken heeft gesteld dat zij nimmer premie heeft ingehouden, zodat het Gerecht haar volgt in het standpunt dat zij dan ook geen verklaring van afdracht kan geven.
4.9 [
verzoekster] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten, aan de zijde van ZVA begroot op Afl. 2.000,- voor salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Sap, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 december 2017 in aanwezigheid van de griffier.