In deze zaak, die op 8 november 2017 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee partijen, [eiseres] en [gedaagde], die in een echtscheiding verwikkeld zijn. De partijen zijn op 10 januari 2004 in Jamaica met elkaar gehuwd en hebben een minderjarige dochter, geboren in 2005. De minderjarige woont sinds 2011 bij [eiseres] in Aruba, maar heeft geen verblijfsvergunning en is niet ingeschreven bij de AZV. De procedure is gestart door [eiseres], die vorderingen heeft ingesteld om [gedaagde] te verbieden de minderjarige weg te halen en om hem te verplichten documenten te ondertekenen voor de aanvraag van een verblijfsvergunning en inschrijving bij de school.
[gedaagde] heeft in reconventie gevorderd dat [eiseres] niet zonder zijn toestemming Aruba mag verlaten met de minderjarige en heeft verzocht om een omgangsregeling. Het Gerecht heeft de belangen van de minderjarige en de partijen afgewogen en heeft geoordeeld dat de vorderingen van [eiseres] en [gedaagde] in belangrijke mate toewijsbaar zijn. Het vonnis bevat verschillende bevelen aan [gedaagde] en [eiseres] met betrekking tot de minderjarige, waaronder het verbod om zonder toestemming van de andere partij te handelen in zaken die de minderjarige aangaan. Tevens zijn er dwangsommen opgelegd voor het niet naleven van de bevelen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.