ECLI:NL:OGEAA:2017:867

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
31 oktober 2017
Publicatiedatum
13 november 2017
Zaaknummer
E.J. 710/201700667
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens niet-betaling van salaris

In deze zaak heeft de verzoeker, een werknemer, een verzoek ingediend tegen zijn werkgever, Van den Broek Construction Labor & Cleaning, wegens het niet betalen van zijn salaris. De werknemer was sinds 19 september 2005 in dienst en ontving een uurloon van Afl. 12,00. Sinds 1 november 2016 heeft de werkgever echter het salaris niet meer uitbetaald. Ondanks meerdere aanmaningen van de werknemer om het salaris te voldoen, bleef de werkgever in gebreke. Op 6 februari 2017 heeft de werknemer daarom ontslag op staande voet genomen.

De werknemer verzocht de rechter om de werkgever te veroordelen tot betaling van het achterstallige salaris, de vertragingsrente en de cessantia. De werkgever erkende dat er achterstallig salaris was, maar betwistte dat er sprake was van een dringende reden voor ontslag op staande voet. De rechter oordeelde dat de werkgever door het niet tijdig betalen van het salaris inderdaad een dringende reden had gegeven voor het ontslag op staande voet. Hierdoor werd de werkgever schadeplichtig.

De rechter heeft vastgesteld dat het achterstallige salaris over de periode van 1 november 2016 tot 6 februari 2017 Afl. 6.720,00 bedroeg, en dat de werkgever ook het loon over de opzegtermijn en de cessantia moest betalen. De totale veroordeling kwam uit op Afl. 13.562,50 bruto, plus vertragingsrente van Afl. 1.944,00 netto. De werkgever werd ook veroordeeld in de proceskosten. De beschikking werd uitgesproken op 31 oktober 2017 door rechter Y.M. Vanwersch.

Uitspraak

Beschikking van 31 oktober 2017
Behorend bij E.J. 710/201700667
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende in Aruba,
verzoeker, hierna te noemen: [Verzoeker],
gemachtigde: mr. David G. Kock,
tegen:
de naamloze vennootschap
VAN DEN BROEK CONSTRUCTION LABOR & CLEANING
gevestigd te Aruba,
verweerster, hierna te noemen: Van den Broek,
gemachtigde: mr. R.C. Samuels, gedesisteerd.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de aantekeningen van de mondelinge behandeling op 27 juni 2017;
- de akte uitlating aan de zijde van Van den Broek;
- de contra-akte aan de zijde van [Verzoeker].
Hierna is beschikking bepaald op heden.
2.
DE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN
2.1 [
[Verzoeker] is op 19 september 2005 in dienst getreden bij Van den Broek tegen een uurloon van Afl. 12,00.
2.2
Sinds 1 november 2016 betaalt Van den Broek het salaris niet meer uit.
2.3
Namens [Verzoeker] is Van den Broek bij brieven van 11 en 23 januari 2017 gemaand om het salaris te voldoen, zonder succes.
2.4
Op 6 februari 2017 heeft verzoeker op staande voet ontslag genomen omdat zijn salaris niet werd betaald.
3.HET VERZOEK EN HET VERWEER
3.1. [
Verzoeker] verzoekt, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, Van den Broek te veroordelen tot betaling van een bedrag ad Afl. 23.640,00 zijnde het achterstallige salaris over 14 weken, de vertragingsrente, het loon over een maand opzegtermijn ad Afl. 2.925,00 alsmede de cessantia, een en ander met veroordeling van Van den Broek in de kosten van het geding.
3.2
Van den Broek erkent achterstallig salaris over quincena 25 en 26 2016, alsmede quincena 1 tot en met 3 2017. Zij betwist dat er sprake was van een dringende reden en is van mening dat zij om deze reden geen loon over de opzegtermijn alsmede de cessantia verschuldigd is. Bij akte na mondelinge behandeling erkent Van den Broek de verschuldigdheid van loon over de periode 1 november 2016 tot 6 februari 2017 ad
AWG 8.020,44, waarvan zij stelt reeds AWG 4.952,76 te hebben voldaan. Zij verwijst hiervoor naar productie 1.

4.DE BEOORDELING

4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat Van den Broek gestopt is met het betalen van het salaris van [Verzoeker] per 1 november 2016. Aan deze loondoorbetalingsverplichting kwam een einde op 6 februari 2017, toen [Verzoeker] ontslag nam.
4.2
In artikel 7A:1615q lid 2 sub c BWA is bepaald dat een werkgever een werknemer een dringende reden voor een ontslag op staande voet geeft, indien hij het loon niet of niet tijdig betaalt. Aldus staat vast dat Van den Broek [Verzoeker] een dringende reden heeft gegeven om ontslag op staande voet te nemen. Van den Broek is hierdoor schadeplichtig geworden, als bedoeld in artikel 7A:1615O BWA. [Verzoeker] heeft ingevolge het bepaalde in artikel 7A:1615r lid 1 BWA de keuze tussen een schadeloosstelling of volledige schadevergoeding. [Verzoeker] heeft gekozen voor de schadeloosstelling. Deze is gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon bij regelmatige beëindiging.. Dit heeft tot gevolg dat Van den Broek in ieder geval het achterstallige loon als het loon over de opzegtermijn, vermeerderd met de vertragingsrente, verschuldigd is.
4.3
Vast staat dat [Verzoeker] 40 uur per week werkte tegen een uurloon van Afl. 12,00 bruto. Aldus bedraagt het weekloon Afl. 480,00 bruto. Het achterstallige salaris over de periode 1 november 2016 tot 6 februari 2017 bedraagt aldus 14 weken x Afl. 480,00 =
Afl.6.720,00 bruto.
4.4
Van den Broek is tevens het loon over de opzegtermijn verschuldigd. Dit is in gevolge het bepaalde in artikel 7A:1615i lid 2 sub a BWA gelijk aan het loon over drie maanden. Het loon over een maand bedraagt: 13 weken x Afl. 480,00/week : 3 = Afl.2.080,00 per maand. Het loon over de opzegtermijn bedraagt aldus 3 x AWG 2.080,00 = AWG 6.240,00.
4.5
De vertragingsrente over het totaal achterstallige loon ad Afl. 12.960,00 bruto wordt gematigd tot 15%, zijnde Afl. 1.944,00 netto, nu de oorzaak van de achterstallige betalingen gelegen is in financieel-economische omstandigheden. Hoewel Van den Broek het gevorderde betwist, heeft hij ondanks zijn toezegging tijdens de mondelinge behandeling geen betalingsbewijzen overgelegd. Ook productie 1 waarnaar bij akte uitlating wordt verwezen, is niet in het geding gebracht. Dit heeft tot gevolg dat het (gedeeltelijk bevrijdende) verweer van Van den Broek als niet onderbouwd verworpen wordt.
4.6
Wat betreft de gevorderde cessantia wordt als volgt geoordeeld. Vast staat dat de dienstbetrekking is geëindigd anders dan door schuld van [Verzoeker]. Dit heeft tot gevolg dat hij op grond van artikel 3 van de Cessantialandsverordening (A.B. 1998, GT no.18) recht heeft op één en een kwart weekloon 1,25 x Afl. 480,00 = AWG 602,50 bruto.
4.7
Uit het voorgaande volgt dat aan loon inclusief cessantia toewijsbaar is: Afl. Afl.6.720,00 bruto + Afl. 6.240,00 + Afl. 602,50 bruto = Afl. 13.562,50 bruto alsmede een bedrag ad Afl. 1.944,00 netto, zijnde de vertragingsrente over het achterstallige salaris.
4.7
Van den Broek wordt nu hij grotendeels in het ongelijk is gesteld in de kosten veroordeeld.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
5.1
veroordeelt Van de Broek te betalen aan [Verzoeker], tegen bewijs van kwijting,
a. een bedrag ad Afl. 13.562,50 bruto, zijnde achterstallig salaris, het loon over de opzegtermijn en de cessantia-uitkering;
b. een bedrag af Afl. 1.944,00 netto, zijnde de vertragingsrente;
5.2
veroordeelt Van den Broek in de kosten van de procedure, aan de zijde van [Verzoeker] begroot op Afl. 50,00 griffierecht alsmede Afl. 2.000,00 voor salaris gemachtigde;
5.3
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Y.M. Vanwersch, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting 31 oktober 2017 op 2017 in aanwezigheid van de griffier.