ECLI:NL:OGEAA:2017:849

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
23 oktober 2017
Publicatiedatum
6 november 2017
Zaaknummer
Aua201701346
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid en niet-ontvankelijkheid in bestuursrechtelijke procedure inzake precariovergunning

Op 23 oktober 2017 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een beroep van A.H.E. RESORTS & HOLDING N.V. tegen de Minister van Infrastructuur, Ruimtelijke Ordening en Integratie. De zaak betreft een verzoek om een precariovergunning, waarvoor een factuur van Afl. 243.019 was verzonden op 16 januari 2017. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze factuur en, na het uitblijven van een beslissing, op 4 juli 2017 beroep ingesteld bij het gerecht. Het gerecht heeft vastgesteld dat het beroep, voor zover gericht tegen de factuur, niet ontvankelijk is, omdat de belastingrechter bevoegd is om hierover te oordelen. Tevens is het beroep voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, omdat het belang van de zaak was komen te vervallen door eerdere uitspraken in andere procedures. De uitspraak werd gedaan door rechter D.J. Jansen en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof, dat binnen zes weken na de datum van de uitspraak kan worden ingesteld.

Uitspraak

Uitspraak van 23 oktober 2017
Aua201701346
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
A.H.E. RESORTS & HOLDING N.V.,
gevestigd in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: de advocaat mr. R.A. Wix,
gericht tegen:
De Minister van Infrastructuur, Ruimtelijke Ordening en Integratie,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER.

1.PROCESVERLOOP

Bij brief van 30 januari 2017 heeft verweerder, appellante bericht dat de verzochte precariovergunning verleend kan worden na de betaling van een factuur (factuurdatum 16 januari 2017) ten bedrage van Afl. 243.019 waaronder een bedrag van Afl. 243.000 aan precariokosten. De factuur is bij de brief gevoegd.
Daartegen heeft appellante op 15 februari 2017 bezwaar gemaakt en de gronden van het bezwaarschrift aangevuld op 28 februari 2017.
Tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar heeft appellante op 4 juli 2017 beroep ingesteld bij dit gerecht.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

factuur 16 januari 2017

2.1
Voor zover het beroep gericht is tegen de factuur van 16 januari 2017 waarbij precariokosten in rekening worden gebracht overweegt het gerecht dat de belastingrechter bevoegd is hierover kennis te nemen. Appellante heeft tegen de factuur ook beroep ingesteld bij de belastingrechter (zaaknummer BBZ AUA201700176). De belastingrechter heeft in die zaak op 28 augustus 2017 uitspraak gedaan.
brief 30 januari 2017
2.2
Het gerecht heeft in de zaak met nummer AUA201700045 geoordeeld dat de brief van 30 januari 2017 een beschikking op het bezwaar behelst met betrekking tot de door appellante tegen de beslissing van 19 augustus 2016 gemaakte bezwaar. Tegen de beschikking van 30 januari 2017 heeft appellante ook beroep ingesteld (AUA201700081). In die zaak heeft het gerecht op 28 augustus 2017 uitspraak gedaan. Onder deze omstandigheden is het belang van het onderhavige beroep komen te ontvallen.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep, voor zover gericht tegen het uitblijven van een beslissing op het door appellante tegen de factuur van 16 januari 2017 gemaakte bezwaar;
- verklaart het beroep voor het overige niet-ontvankelijk.
Deze beslissing werd gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op maandag 23 oktober 2017 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).