ECLI:NL:OGEAA:2017:820

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
20 oktober 2017
Zaaknummer
AR 2161 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele procedure over geldvordering en invoerrechten tussen Gasa International N.V. en gedaagde

In deze civiele procedure, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, staat de geldvordering van Gasa International N.V. centraal. De zaak betreft een geschil over de betaling van invoerrechten die Gasa voor de gedaagde heeft voorgeschoten. De procedure begon met een tussenvonnis op 3 mei 2017, gevolgd door een getuigenverhoor en een comparitie van partijen op 22 mei 2017. Gasa vorderde betaling van Afl. 2.872,20, het bedrag dat zij als invoerrechten voor de gedaagde heeft voorgeschoten. De gedaagde betwistte de vordering en voerde aan dat er geen invoerrechten verschuldigd waren, en dat Gasa deze ook niet had betaald. Gasa werd in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van haar stelling.

Tijdens het getuigenverhoor werd de Sales Operational Manager van Gasa onder ede gehoord, en werden documenten overgelegd die de vordering ondersteunden. De gedaagde erkende uiteindelijk dat Gasa de invoerrechten had voorgeschoten, maar voerde aan dat de eerste auto vrijgesteld was van invoerrechten en dat Gasa dit had moeten weten. Het gerecht oordeelde dat de gedaagde haar stelling onvoldoende had onderbouwd en dat Gasa recht had op betaling van het voorgeschoten bedrag.

In de uitspraak van 18 oktober 2017 werd de gedaagde veroordeeld om het bedrag van Afl. 2.872,20 aan Gasa te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 17 april 2016. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

Vonnis van 18 oktober 2017
Behorend bij AR 2161 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
GASA INTERNATIONAL N.V.,
gevestigd te Aruba,
hierna ook te noemen: Gasa,
gemachtigde: de advocaat mr. I.R. Wever,
tegen:
[Gedaagde],
wonende te Aruba,
hierna ook te noemen: [Gedaagde],
procederend in persoon.

1.DE VERDERE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure tot en met 3 mei 2017 blijkt uit het tussenvonnis van die datum. Op 22 mei 2017 heeft een getuigenverhoor met aansluitend een comparitie van partijen plaatsgevonden. Partijen hebben daarna geconcludeerd na bewijslevering.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE VERDERE BEOORDELING

2.1
Het gerecht blijft bij hetgeen werd overwogen bij voornoemd tussenvonnis (r.o. 4.1) over de vordering van GASA betreffende het in rekening gebrachte overvolume. De vordering zal in zoverre worden afgewezen.
2.2
GASA heeft aan haar vordering betreffende de voorgeschoten douanekosten ten grondslag gelegd dat zij [Gedaagde] een dienst heeft verleend door de invoerrechten voor [Gedaagde] voor te schieten. Nadat [Gedaagde] als verweer had gevoerd dat zij het door GASA gevorderde bedrag aan voorgeschoten invoerrechten niet verschuldigd was, omdat er geen invoerrechten verschuldigd waren en GASA die invoerrechten ook niet heeft betaald, is GASA in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van haar stelling dat GASA een bedrag van Afl. 2.872,20 aan invoerrechten heeft voorgeschoten voor [Gedaagde]. Zij heeft daartoe haar Sales Operational Manager onder ede als getuige gehoord. Ter gelegenheid van dit verhoor heeft GASA een aantal documenten in het geding gebracht, waarna [Gedaagde] niet langer heeft betwist dat GASA invoerrechten ad Afl. 2.872,20 heeft voorgeschoten. [Gedaagde] heeft wel haar stelling gehandhaafd dat beide auto’s vrijgesteld waren van invoerrechten en als nieuw verweer gevoerd dat GASA de invoerrechten voor de eerste auto derhalve foutief heeft betaald. Zij stelt dat GASA dit had moeten weten en daarom zelf restitutie van die foutieve betaling dient te verzoeken bij de douane. Het gerecht gaat aan dit verweer voorbij. Vooraleerst heeft [Gedaagde] haar stelling dat de “eerste” auto zonder betaling van invoerrechten kon worden ingevoerd onvoldoende onderbouwd. Daarbij komt dat zij voor de tweede auto de invoerrechten zelf heeft betaald en die later via verrekening door het belastingkantoor gerestitueerd heeft gekregen. Zonder nadere toelichting die is uitgebleven is niet begrijpelijk hoe GASA bij de invoer van de auto’s kon hebben geweten dat de eerste auto vrij van invoerrechten kon worden vrijgegeven - zo dit daadwerkelijk het geval was – te minder nu [Gedaagde] toen zelf de invoerrechten voor de tweede auto heeft betaald en er derhalve kennelijk nog geen duidelijkheid over enige vrijstelling was. [Gedaagde] heeft voorts onvoldoende onderbouwd gesteld dat GASA zelf om restitutie van de invoerrechten waarvoor [Gedaagde] is belast kan verzoeken.
2.3
De conclusie uit het voorgaande is dat het verweer van [Gedaagde] wordt gepasseerd en voldoende is komen vast te staan dat GASA een dienst heeft verleend aan [Gedaagde] door de invoerrechten voor te schieten en dat [Gedaagde] het voorgeschoten bedrag aan GASA verschuldigd is. De vordering is in zoverre dan ook toewijsbaar.
2.4
De gevorderde contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen. Niet is komen vast te staan dat die zijn overeengekomen. Ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten geldt voorts dat GASA niet heeft gesteld dat zij daadwerkelijk buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen waarvoor de proceskosten ingevolge het liquidatietarief niet reeds een vergoeding plegen in te sluiten. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 17 april 2016 (vide sommatiebrief).
2.5
Nu partijen over en weer gedeeltelijk in het (on)gelijk zijn gesteld, ziet het gerecht aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht, recht doende,
3.1
veroordeelt [Gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan GASA te betalen het bedrag van Afl. 2.872,20 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 april 2016 tot aan de dag van algehele voldoening;
3.2
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.4
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Schoemaker, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 18 oktober 2017 in aanwezigheid van de griffier.