In deze zaak, die voorligt bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, betreft het een incident tot vrijwaring in een civiele procedure. De eiser, aangeduid als E*, is eigenaar van een recht van erfpacht op een perceel Domeingrond in Aruba. E* heeft op 11 mei 2007 de economische eigendom van dit recht verkocht aan de gedaagde, aangeduid als G*. G* heeft op zijn beurt deze economische eigendom op 23 juni 2011 verhypothekeerd aan een derde partij, aangeduid als gedaagde in vrijwaring. G* heeft nu gronden om vrijwaring te vorderen van deze derde partij, omdat hij meent dat de rechten en verplichtingen met betrekking tot de erfpachtcanon op deze partij zijn overgegaan en dat deze in gebreke is gebleven.
De rechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat voor toewijzing van de vordering tot oproeping in vrijwaring voldoende is dat blijkt dat de waarborg krachtens zijn rechtsverhouding tot de gewaarborgde verplicht is om de nadelige gevolgen van een veroordeling van de gewaarborgde in de hoofdzaak te dragen. De rechter oordeelt dat het verzoek tot oproeping in vrijwaring toewijsbaar is, omdat G* voldoende belang heeft bij de vrijwaring. De beslissing over de proceskosten van dit incident wordt aangehouden tot in de hoofdzaak wordt beslist.
De uitspraak van het Gerecht in dit incident is gedaan op 8 februari 2017, waarbij het verzoek tot oproeping in vrijwaring is toegewezen. De zaak is vervolgens verwezen naar de rolzitting voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.