ECLI:NL:OGEAA:2017:80

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
8 februari 2017
Publicatiedatum
13 februari 2017
Zaaknummer
A.R. no. 2331 van 2013
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele procedure tussen eiseres en gedaagde over huurinkomsten en bewijslevering

In de civiele procedure tussen eiseres E*, wonende in Sint Maarten, en gedaagde G*, wonende in Aruba, heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 8 februari 2017 een vonnis gewezen. E* is de eiseres in conventie en verweerster in reconventie, terwijl G* de gedaagde in conventie en eiser in reconventie is. De procedure is voortgekomen uit een geschil over huurinkomsten die G* zou hebben ontvangen uit de verhuur van appartementen, gelegen op een erfpachtgrond. Het Gerecht heeft eerder tussenvonnissen gewezen, waarbij G* de gelegenheid is geboden om bewijs te leveren, maar hij heeft deze gelegenheid niet benut. Hierdoor heeft het Gerecht geconcludeerd dat het bewijsaanbod van G* niet serieus kan worden genomen.

In het vonnis van 8 februari 2017 heeft het Gerecht vastgesteld dat G* vanaf 3 april 1992 een bedrag van US$ 850.000,-- aan huurinkomsten heeft ontvangen. Dit bedrag zal bij eindvonnis aan G* worden toebedeeld, en hij zal worden veroordeeld om aan E* een bedrag van US$ 425.000,-- te betalen ten titel van overbedeling. E* heeft de mogelijkheid gekregen om getuigen te horen om haar stelling te bewijzen dat het saldo van een rekening bij de Windward Islands Bank per 3 april 1992 US$ 90.000,-- bedroeg. De zaak is verwezen naar een terechtzitting voor het horen van getuigen, waarbij E* uiterlijk drie dagen voor de zitting de personalia van de getuigen moet indienen.

Het Gerecht heeft verder besloten om iedere verdere beslissing aan te houden in afwachting van de bewijslevering en de conclusies die partijen na de bewijslevering zullen nemen. Het vonnis is uitgesproken door mr. A.H.M. van de Leur in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Vonnis van 8 februari 2017
Behorend bij A.R. no. 2331 van 2013
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
[naam eiseres],
wonende in Sint Maarten,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna ook te noemen: E*,
gemachtigden: de advocaten mrs. H.A. Seferina en C.R.O. Richardson,
tegen:
[naam gedaagde],
wonende in Aruba,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna ook te noemen: G*,
thans procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

in conventie en in reconventie

1.1
Het verloop van de procedure tot 24 augustus 2016 blijkt uit het tussenvonnis van dit Gerecht van die datum. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
-de op 16 november 2016 tegen G* verleende akte van niet dienen van de akte die hij ingevolge voormeld tussenvonnis behoorde te nemen.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE VERDERE BEOORDELING

in conventie en in reconventie

2.1
Het Gerecht volhardt in zijn in de tussenvonnissen neergelegde overwegingen en beslissingen.

2.2
Onder verwijzing naar overweging 2.2 in verbinding met overweging 2.4.3 van het tussenvonnis van 24 augustus 2016 wordt het volgende verder overwogen. Vast staat dat G* om voor hem moverende redenen geen gebruik heeft gemaakt van de aan hem geboden gelegenheid om het in overweging 2.4.1 van voormeld tussenvonnis bedoelde deskundigen- of taxatierapport in het geding te brengen. Zoals aangekondigd in dat vonnis verbindt het Gerecht aan dat nalaten de gevolgtrekking dat hij het bewijsaanbod van G* niet langer serieus neemt en dat hij tegenbewijslevering daarom niet langer toestaat. Dat één en ander brengt mee dat het door dit Gerecht aangenomen rechterlijk vermoeden, dat G* gerekend vanaf 3 april 1992 US$ 850.000,-- aan huurinkomsten heeft ontvangen uit hoofde van de verhuur van 7 op het bij partijen genoegzaam bekende recht van erfpacht gebouwde appartementen (en dat door storting of overschrijving van die huurpenningen op de bankrekening van G* met rekeningnummer [rekening nummer 1]), vast komt te staan. In het licht van het primair door E* gevorderde zullen die inkomsten bij eindvonnis worden toebedeeld aan G*, en G* zal dienaangaande bij nog te wijzen eindvonnis ten titel van overbedeling worden veroordeeld om aan E* te betalen US$ 425.000,--.
2.3
Onder verwijzing naar overweging 3.11 van het tussenvonnis van 1 oktober 2014 zal het Gerecht de zaak thans verwijzen naar de in het dictum vermelde terechtzitting voor het horen van door E* voor te brengen getuigen met betrekking tot de door haar te bewijzen stelling
dat het saldo van de bij de Windward Islands Bank gehouden rekening met als rekeningnummer [rekening nummer 2] per 3 april 1992
US$ 90.000,-- bedroeg. E* dient uiterlijk drie dagen voor die zitting, tijdens welke maximaal drie getuigen kunnen worden gehoord, de personalia van de door haar voor te brengen getuigen schriftelijk kenbaar te maken aan het Gerecht en aan G*. Indien E* zichzelf als partijgetuige wil laten horen, dient zij daarbij kenbaar te maken waarom dat uit oogpunt van gelijkheid van partijen geboden is (zie het vierde lid in verbinding met het eerste lid van artikel 145 Rv).
2.4
In afwachting van bewijslevering en de daarna door partijen te nemen conclusies na bewijslevering zal iedere beslissing worden aangehouden.

2.5
Iedere (verdere) beslissing zal eveneens worden aangehouden.

3.DE BESLISSING

Het Gerecht:
in conventie
-stelt E* in de gelegenheid om door middel van het doen horen van getuigen haar hiervoor onder 2.3 vermelde door het Gerecht onderlijnde stelling te bewijzen;
-verwijst de zaak daartoe naar de terechtzitting van
donderdag 16 maart 2017 om 09:00 uur, te houden in de enquêtezaal van het in Aruba te Oranjestad aan de J.G. Emanstraat 51 gelegen gerechtsgebouw;
-houdt in afwachting van bewijslevering en de daarna door partijen te nemen conclusies na bewijslevering (eerst E*, daarna G*) iedere verdere beslissing aan;
in reconventie
-houdt eveneens iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 8 februari 2017 in aanwezigheid van de griffier.