In de civiele procedure tussen eiseres E*, wonende in Sint Maarten, en gedaagde G*, wonende in Aruba, heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 8 februari 2017 een vonnis gewezen. E* is de eiseres in conventie en verweerster in reconventie, terwijl G* de gedaagde in conventie en eiser in reconventie is. De procedure is voortgekomen uit een geschil over huurinkomsten die G* zou hebben ontvangen uit de verhuur van appartementen, gelegen op een erfpachtgrond. Het Gerecht heeft eerder tussenvonnissen gewezen, waarbij G* de gelegenheid is geboden om bewijs te leveren, maar hij heeft deze gelegenheid niet benut. Hierdoor heeft het Gerecht geconcludeerd dat het bewijsaanbod van G* niet serieus kan worden genomen.
In het vonnis van 8 februari 2017 heeft het Gerecht vastgesteld dat G* vanaf 3 april 1992 een bedrag van US$ 850.000,-- aan huurinkomsten heeft ontvangen. Dit bedrag zal bij eindvonnis aan G* worden toebedeeld, en hij zal worden veroordeeld om aan E* een bedrag van US$ 425.000,-- te betalen ten titel van overbedeling. E* heeft de mogelijkheid gekregen om getuigen te horen om haar stelling te bewijzen dat het saldo van een rekening bij de Windward Islands Bank per 3 april 1992 US$ 90.000,-- bedroeg. De zaak is verwezen naar een terechtzitting voor het horen van getuigen, waarbij E* uiterlijk drie dagen voor de zitting de personalia van de getuigen moet indienen.
Het Gerecht heeft verder besloten om iedere verdere beslissing aan te houden in afwachting van de bewijslevering en de conclusies die partijen na de bewijslevering zullen nemen. Het vonnis is uitgesproken door mr. A.H.M. van de Leur in aanwezigheid van de griffier.