ECLI:NL:OGEAA:2017:783

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
6 oktober 2017
Publicatiedatum
9 oktober 2017
Zaaknummer
496 van 2017
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over jeugddetentie voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie door een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 6 oktober 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2001, die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De verdachte was op het moment van het delict zestien jaar oud en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.O.R.G. Faarup. Tijdens de openbare terechtzitting op 15 september 2017 heeft de officier van justitie, mr. Y. Pronk, een jeugddetentie van achttien maanden geëist, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden. De tenlastelegging betrof het voorhanden hebben van een revolver en munitie op 2 juni 2017 in Aruba, wat in strijd is met de Vuurwapenverordening.

Het gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het gerecht bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat het vuurwapen van hem was en dat hij het had gekocht. De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van verbalisanten en getuigen, de overtuiging gekregen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is, maar heeft ook rekening gehouden met zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid en de aanbevelingen van psychologen.

Uiteindelijk heeft het gerecht besloten om de verdachte te veroordelen tot twaalf maanden jeugddetentie, waarvan een deel voorwaardelijk, en heeft het de bijzondere voorwaarde opgelegd dat de verdachte zich moet houden aan de voorschriften van de Stichting Reclassering en Jeugdbescherming Aruba. De in beslag genomen revolver en munitie zijn onttrokken aan het verkeer. Het vonnis is uitgesproken door rechter mr. C.W.M. Giesen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 in [geboortejaar],
wonende in [woonplaats],
thans alhier gedetineerd.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2017. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.O.R.G. Faarup.
De officier van justitie, mr. Y. Pronk, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van het tenlastegelegde te veroordelen tot jeugddetentie voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van drie jaren. Tevens is gevorderd om aan de proeftijd een bijzondere voorwaarde te verbinden, inhoudende dat de verdachte zich gedurende die proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Stichting Reclassering en Jeugdbescherming Aruba.
revolver en munitie.
De raadsman heeft het woord tot verdediging gevoerd.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd:
dat hij op of omstreeks 2 juni 2017 in Aruba een revolver (van het kaliber [kaliber] en/of een (of meer) (scherpe) patro(o)n(en) van het merk [merk] van kaliber [kaliber]), in elk geval een vuurwapen en/of munitie als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Vuurwapenverordening, voorhanden heeft gehad;
(artikel 3 van de Vuurwapen verordening)

3.Voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke vereisten voldoet en dus geldig is.
Bevoegdheid van het gerecht
Krachtens de wettelijke bepalingen is het gerecht bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Redenen voor schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging gebleken.

4.Bewijsbeslissingen

Bewezenverklaring
Het gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat het bewezen acht:
dat hij op
of omstreeks2 juni 2017 in Aruba een revolver
(van het kaliber [kaliber]
)en
/ofeen
(of meer) (scherpe
)patro
(o
)n(en)van het merk
[merk]van
hetkaliber [kaliber]
),
in elk geval een vuurwapenen
/ofmunitie als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Vuurwapenverordening, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, zoals doorgestreept in de tekst, is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring
cursief weergegevenverbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.Bewijsmiddelen

De overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de navolgende wettige bewijsmiddelen zijn vervat.
* Een proces-verbaal (bijlage 1), van het Korps Politie Aruba, Afdeling Geüniformeerde Politie, Sectie Strand Politie en Visibility Team Oranjestad, mutatienummer [mutatienummer], in de wettelijke vorm opgemaakt en op 5 juni 2017 gesloten en getekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk brigadier en agent bij het Korps Politie Aruba, voor zover inhoudende, als
relaas van die verbalisanten, -zakelijk weergegeven-:
Op 2 juni 2017, omstreeks 15:15 uur, bevond ik, [verbalisant 1], mij buiten mijn huis aan de noordelijke zijde van het perceel [adres 1], samen met mijn vriend [vriend]. Opeens hoorden wij een geluid, welke soort overeenkwam met het geluid wanneer er met een vuurwapen wordt afgeschoten. Wij voelden en hoorden tegelijkertijd dat er een schot in onze richting was afgeschoten, omdat er iets dichtbij en met zeer hoge snelheid langs ons vloog en in onze nabije omgeving was beland. Wij schrokken heel erg hierdoor. Wij hoorden dat het laatste geluid oftewel de impact van het schot op een afstand van minder dan 4 meter ten oosten van waar wij stonden, was. Ik, [verbalisant 1], zag dat mijn vriend direct in de richting van waar wij het schot hoorden afkomen, rende, zijnde perceel [adres 2], het voor ons bekende huis van onze buurman “[roepnaam buurman]”. Op hetzelfde moment kwam mijn broer, de agent [verbalisant 2], net thuis van zijn werk. Ik zei tegen mijn broer dat er zonet op ons was geschoten en dat mijn vriend naar het huis van “[roepnaam buurman]” was gerend in verband met de afgeschoten schot. Ik zag dat mijn broer in de richting van het huis van “[roepnaam buurman]” begon te rennen.
Ik, [verbalisant 2], ging naar het huis van “[roepnaam buurman]” om te kijken wat er gaande was. Ter plaatse hoorde ik de stem van [vriend van zus] vanuit perceel [adres 2] komen, waardoor ik direct het huis binnen ging. Ik zag dat [vriend van zus] een vuurwapen in zijn rechter broekzak had, welke hij gedeeltelijk met zijn rechterhand veilig afdekte. Ik zag verder dat een zoon van “[roepnaam buurman]” voor [vriend van zus] stond. Toen [vriend van zus] mij zag, gaf hij het vuurwapen direct aan mij. Ik zag dat het een kleine revolver betrof. Ik vroeg aan de zoon van “[roepnaam buurman]” hoeveel patronen in het vuurwapen zaten. De zoon van “[roepnaam buurman]” zei dat er twee patronen in zaten, voordat hij had geschoten en dat er op dat moment nog een patroon in de revolver zat. Verder verklaarde de zoon van “[roepnaam buurman]” dat hij de huls uit het vuurwapen had gehaald […]. Ik zag dat er één patroon in de trommel van de revolver zat. Ik ontlaadde het vuurwapen en stelde het veilig door de patroon en revolver in mijn broekzakken te stoppen. Op 2 juli 2017, omstreeks 15:20 uur, heb ik de revolver en patroon in het belang van het verder onderzoek inbeslaggenomen.
Op 2 juni 2017 te 15:25 uur, had ik, [verbalisant 1], de zoon van “[roepnaam buurman]” oftewel [verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001, wonende [adres 2] op [woonplaats], als verdacht van overtreding van […] artikel 1 van de Vuurwapenverordening aangehouden.
Op verzoek van de hulpofficier van justitie, met uitdrukkelijke toestemming van de vader van de verdachte, eigenaar van het perceel [perceelnummer], begon ik, [verbalisant 2], met een onderzoek in het huis voor de ontbrekende huls. Ik vond de ontbrekende huls […] in de woonkamer […].
* Een proces-verbaal (bijlage 6), van het Korps Politie Aruba, Divisie Algemene Recherche, District 4, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 2 juni 2017 gesloten en getekend door [verbalisant 3] en [verbalisant 4], respectievelijk brigadier eerste klasse en brigadier bij het Korps Politie Aruba, voor zover inhoudende, als
verklaring van de getuige [getuige], -zakelijk weergegeven-:
Op 2 juni 2017, omstreeks 15:20 uur, was ik thuis buiten aan de noordelijke gevel van mijn huis aan het praten met mijn echtgenote [echtgenote]. Op een gegeven moment hoorden [echtgenote] en ik een harde knal, wat lijkt op een vuurwapen die afgeschoten werd. Deze knal hoorden wij komen van onze buren die ten noorden van ons wonen. Hierna liep ik naar de buren alwaar geschoten werd. Ik weet dat de hoofdbewoner “[roepnaam buurman]” bijgenaamd is. Ik liep […] totdat ik bij de voorgevel van het huis kwam. Ik zag dat de voordeur openstond, waarna ik naar binnen liep. Toen ik in de woonkamer kwam, zag ik dat de zoon van “[roepnaam buurman]” uit de keuken aan kwam lopen. Ik zag dat hij een vuurwapen in zijn rechterhand had. Ik zei tegen hem dat hij zonet richting mijn huis had geschoten. Hij antwoordde mij dat het hem spijt. Ik zei tegen hem om mij die vuurwapen te laten zien. Hij antwoordde dat hij mij die niet kan lieten zien. Ik vroeg hem op een rustiger wijze om mij die vuurwapen te laten zien. Nadat ik hem gevraagd had, stak hij die vuurwapen uit zodat ik deze uit zijn hand kon pakken. Zodra ik bedoelde vuurwapen goed vasthield met mijn linkerhand, sloeg ik hem meteen met mijn vlakke rechterhand in zijn gezicht, zodat hij bedoelde vuurwapen kon loslaten. Mijn doel van die klap was niet om bedoelde jongen te mishandelen, maar om de vuurwapen uit de hand van hem af te pakken, zodat hij deze niet afschiet. Hierna liet hij bedoelde vuurwapen los […]. Ik had bedoelde vuurwapen in mijn achterbroekzak verstopt.
Mijn zwager [zwager], die tevens politieagent is liep ook de woonkamer binnen. Ik gaf bedoelde vuurwapen aan [zwager]. Vervolgens had [echtgenote] bedoelde jongen aangehouden.
* Een proces-verbaal (bijlage 7A), van het Korps Politie Aruba, Divisie Centrale Recherche, Jeugd- en Zeden Politie, Oranjestad, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 14 juli 2017 gesloten en getekend door [verbalisant 5], brigadier bij het Korps Politie Aruba, voor zover inhoudende, als
verklaring van de verdachte [verdachte], -zakelijk weergegeven-:
Het vuurwapen is van mij. Ik heb dat gekocht. Het vuurwapen […] had twee kogels.
Ik stond in de woonkamer. Staande hield ik het vuurwapen langs mijn buik. Het was gericht op de keukendeur. Toen de hamer naar achteren stond probeerde ik dit terug op zijn plaats te zetten. Toen ik dit had gedaan loste dit meteen een schot. De huls viel op de grond. De andere patroon bleef in het vuurwapen.
* Een proces-verbaal (bijlage 9), van het Korps Politie Aruba, Divisie Informatie en Expertise, Bureau Forensisch Technische Onderzoeken, mutatienummer [mutatienummer], in de wettelijke vorm opgemaakt en op 5 juni 2017 gesloten en getekend door [verbalisant 6], brigadier eerste klasse bij het Korps Politie Aruba, voor zover inhoudende, als
relaas van die verbalisant, -zakelijk weergegeven-:
Op 2 juni 2017 werd ik naar het adres [adres 2] gestuurd voor een schietincident alwaar de verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum] 2001, aangehouden werd. Bij zijn aanhouding werd een vuurwapen inbeslaggenomen. Ter plaatse ontving ik een revolver, een huls en een scherpe patroon van het kaliber [kaliber].
Onderzoek revolver
Merk : Onbekend
Model : Onbekend
Serie nr. : Onbekend
Kaliber : [kaliber]
Bijzonderheden
  • de revolver zag er slecht onderhouden uit,
  • de bewegende delen bleken naar behoren te functioneren,
  • de trommel heeft een capaciteit voor 6 patronen,
  • de trommel was leeg,
  • de kolf van de revolver werd met [kleur] plakband vast getaped,
  • […].
Onderzoek huls en patroon
Bij onderzoek aan de scherpe patroon zag ik dat deze de zogenaamde wadcutter patroon is. Bij onderzoek aan de stootbodem van de huls en de stootbodem van de patroon zag ik dat de huls en patroon van het merk [merk] zijn en dat beide van het kaliber [kaliber] zijn.
Bij onderzoek aan de slaghoedjes zag ik dat er meerdere keren getracht werd met dit vuurwapen te schieten. Ik zag namelijk op elk slaghoedje meer dan tien deuken. Deze deuken zijn veroorzaakt door de slagpinpunt van dit wapen.
Conclusie
Naar aanleiding van dit onderzoek bleek mij dat:
  • de revolver een echte vuurwapen is,
  • de revolver als deugdelijk moet worden beschouwd,
  • de revolver voor bedreiging en afdreiging geschikt is,
  • de revolver onder de bepalingen van de Vuurwapenverordening valt.

6.Kwalificatie en strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van deze Landsverordening.
Het bewezenverklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.

8.Oplegging van straf of maatregel

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het gerecht na te noemen beslissing passend. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte was ten tijde van het plegen van het feit zestien jaar oud. Dit betekent dat hij op grond van artikel 1:157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) overeenkomstig de in dit wetboek neergelegde bepalingen voor jeugdige personen zal worden bestraft.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een revolver en munitie. Verdachte heeft in de woning van zijn vader een revolver op de keukendeur gericht. Toen hij de naar de achteren getrokken hamer terug op zijn plaats trachtte te zetten ging een schot af. De kogel is de buren, die zich op dat moment buitenshuis bevonden, met hoge snelheid voorbij gevlogen en heeft niemand geraakt.
Het voorhanden hebben van een dergelijk vuurwapen en munitie kan gevaarlijke situaties - zoals de reeds geschetste - met zich brengen en behoort tot een categorie van feiten die een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde en gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaken. Oplegging van een vrijheidsontnemende straf is op zich geïndi-ceerd.
Ten nadele van verdachte geldt dat hij op 4 mei 2017 ter zake van een soortgelijk misdrijf is veroordeeld en, op grond van die veroordeling, nog in een proeftijd loopt. In zijn voordeel geldt echter dat hij (deels) openheid van zaken heeft gegeven.
Het gerecht houdt voorts rekening met de bevindingen en conclusies vervat in de psychologische en psychiatrische rapporten betreffende verdachte, alsmede met het omtrent verdachte uitgebrachte advies van de Stichting Reclassering en Jeugd-bescherming Aruba.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte deels voorwaardelijke jeugddetentie zal worden opgelegd, met als bijzondere voorwaarde zijn ondertoezicht-stelling.
Het Wetboek van Strafrecht biedt naast de straf van jeugddetentie, ook de mogelijkheid voor het opleggen van maatregelen, waaronder de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) en de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige.
Voor het opleggen van de PIJ-maatregel dient ingevolge artikel 1:174, eerste lid, Sr aan een drietal cumulatieve voorwaarden te worden voldaan, waaronder de voorwaarde dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Het derde lid van dat artikel schrijft voor dat de PIJ-maatregel slechts kan worden opgelegd na een daartoe strekkend advies van een of meer gedragsdeskundigen, van wie in ieder geval één een psychiater moet zijn.
Ook artikel 1:177, eerste lid, Sr schrijft onder meer voor dat het opleggen van de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige in het belang van de verdere ontwikkeling van de verdachte dient te zijn. Ingevolge artikel 1:177, derde lid, Sr kan de maatregel slechts worden opgelegd na advies van een gedragsdeskundige.
Naast de forensisch orthopedagoog Roerink, heeft ook kinderpsychiater Leeflang verdachte onderzocht. Uit diens rapport volgt - kort samengevat - dat verdachte onder meer cognitief op een zwakbegaafd niveau functioneert en dat hij lijdende is aan een ernstige normoverschrijdende gedragsstoornis, beginnende in de adolescentie. Volgens de psychiater ligt een antisociale persoonlijkheidsstoornis in het continuüm van een normoverschrijdende gedragsstoornis. Gezien de ernstige beperkte cognitieve vaardig-heden mag verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar worden bestempeld. Verdachte dient dan ook binnen een duidelijk en streng kader te worden behandeld teneinde de recidivekans te verminderen. De psychiater heeft geadviseerd om geen PIJ-maatregel op te leggen, omdat die voor verdachte in deze zaak te zwaar zou zijn. De psychiater is van mening dat de PIJ-maatregel geen verplichting biedt om verdachtes problematiek volgens een duidelijk omschreven plan van aanpak te behandelen. Hij adviseert oplegging van de gedragsbeïnvloedende maatregel in een gesloten setting. Tevens adviseert hij om de PIJ-maatregel als stok achter de deur te koppelen aan de gedragsbeïnvloedende maatregel. De behandeling zou, bij niet-naleving van de afspraken onder de gedragsbeïnvloedende maatregel, middels de PIJ-maatregel kunnen worden voortgezet.
Uit het rapport van de forensisch orthopedagoog vloeit onder meer voort dat verdachte cognitief op een laag begaafd niveau functioneert en dat er aanwijzingen zijn die duiden op een normoverschrijdende gedragsstoornis. Zij adviseert - kort samengevat - behandeling in een gesloten residentiële setting in de vorm van de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige. Volgens de forensisch orthopedagoog zou plaatsing op de open afdeling van het Orthopedagogisch Centrum voor verdachte een te lichte maatregel zijn.
Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte al enige tijd op de wachtlijst voor opname in de Forensisch Besloten Afdeling (FBA) van het Orthopedagogisch Centrum hier te lande is geplaatst, maar dat de FBA nog steeds niet operationeel is en er ook nog geen zicht is op het tijdstip waarop die afdeling gereed zal zijn ter plaatsing van verdachte. Ook is gebleken dat er geen plaatsingsmogelijkheid voor verdachte is te Curaçao of Nederland, althans dat die mogelijkheid niet door de officier van justitie is onderzocht.
Het gerecht concludeert, op grond van de adviezen van de forensisch orthopedagoog en de kinderpsychiater, dat het opleggen van de PIJ-maatregel niet als adequate behandelings-optie voor verdachtes problematiek wordt beschouwd. Het gerecht is derhalve van oordeel dat niet gezegd kan worden dat oplegging van de PIJ-maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Er is derhalve niet aan alle voorwaarden voor oplegging van de PIJ-maatregel als vermeld in artikel 1:174, eerste lid, Sr voldaan. Het voorwaardelijk opleggen van de PIJ-maatregel, zoals door de psychiater geadviseerd, vindt geen steun in de wet.
Voorts concludeert het gerecht, mede op grond van de ter terechtzitting verkregen inlichtingen ter zake van de plaatsingsmogelijkheid van verdachte, dat juist de voor zijn behandeling benodigde residentiële setting niet in Aruba of elders (Curaçao of Nederland) beschikbaar is. Het gerecht is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat het opleggen van deze maatregel in de onderhavige situatie in het belang is van verdachtes verdere ontwikkeling, zodat niet aan de voorwaarden van artikel 1:177 Sr is voldaan.
Alles afwegende kan niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan jeugd-detentie van na te melden duur nu deze straf, bij het ontbreken van een oplossing op maat voor verdachte, naar het oordeel van het gerecht passend en geboden is. Het gerecht zal een deel van deze straf voorwaardelijk opleggen teneinde verdachte in te scherpen zich gedurende de proeftijd niet weer aan misdrijf schuldig te maken.
Het gerecht zal echter, rekening houdende met verdachtes verminderde toerekeningsvat-baarheid, jeugddetentie van een lagere duur opleggen dan hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.

9.Inbeslaggenomen voorwerpen

Onttrekking aan het verkeer
Ten aanzien van de in beslaggenomen revolver, scherpe patroon en huls zal onttrekking aan het verkeer worden uitgesproken, omdat het tenlastegelegde feit met betrekking tot die voorwerpen is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn mede gegrond op de artikelen 1:21, 1:62, 1:74, 1:75, 1:163, 1:165, 1:180, 1:181, 1:182 en 1:183 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

Het gerecht:
verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit zoals hierboven bewezen geacht heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte hiervoor strafbaar;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hierboven omschreven;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentievoor de duur van
twaalf (12) maanden;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot
vier (4) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast op grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op
drie (3) jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel gedurende die proeftijd de hierna gestelde bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Stichting Reclassering en Jeugdbescherming Aruba, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig acht, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 1:182, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
onttrekt aan het verkeerde in rubriek 9 genoemde voorwerpen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip dat de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. C.W.M. Giesen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit gerecht op 6 oktober 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.