ECLI:NL:OGEAA:2017:738

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
20 september 2017
Publicatiedatum
28 september 2017
Zaaknummer
A.R. 2751 van 2015 (AUA 2015-586)
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake koopovereenkomst onroerende zaak met zekerheidsstelling en ontbindende voorwaarde

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, betreft het een geschil tussen de vennootschap CAROLUS HOLDING V.B.A. en de naamloze vennootschap CARDIOLUS N.V. tegen een gedaagde partij. De kern van het geschil draait om een koopovereenkomst die op 15 mei 2015 werd gesloten voor de aankoop van de onroerende zaak bekend als de 'Cardio Clinic'. De koopsom was vastgesteld op US$ 1.275.000,-, met een verplichting voor de gedaagde om een zekerheid van US$ 100.000,- te stellen binnen dertig dagen na het aangaan van de overeenkomst. Tevens was er een ontbindende voorwaarde opgenomen die de gedaagde de mogelijkheid bood om de overeenkomst te ontbinden indien hij voor 15 juli 2015 geen financiering kon verkrijgen.

De gedaagde heeft echter de ontbindende voorwaarde niet ingeroepen en heeft ook de overeengekomen zekerheid niet gesteld. Na een ingebrekestelling door Cardiolus op 20 juli 2015, heeft de gedaagde niet voldaan aan zijn contractuele verplichtingen. Tijdens een bespreking op 7 augustus 2015, waar de gedaagde en zijn advocaat aanwezig waren, ontstond onduidelijkheid over de afspraken die gemaakt waren met betrekking tot de termijn voor financiering en de gevolgen bij niet-nakoming.

Het Gerecht heeft in zijn vonnis van 20 september 2017 geoordeeld dat de gedaagde niet in het bewijs is geslaagd dat hij zonder betaling uit de overeenkomst kon stappen. De vordering van Cardiolus tot betaling van US$ 100.000,- werd toegewezen, terwijl de vordering tot betaling van Afl. 20.000,- werd afgewezen. Het Gerecht oordeelde dat de gedaagde in de kosten van de procedure werd veroordeeld en dat de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard.

Uitspraak

Vonnis van 20 september 2017
Behorend bij A.R. 2751 van 2015 (AUA 2015-586)
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CAROLUS HOLDING V.B.A.,
te Aruba,
hierna ook te noemen: Carolus,
gemachtigde: advocaat mr. Chris F.K.J. Lejuez,
en
de naamloze vennootschap
CARDIOLUS N.V.,
te Aruba,
hierna ook te noemen: Cardiolus,
gemachtigde: advocaat mr. Chris F.K.J. Lejuez,
tegen:
[Gedaagde],
te Aruba,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: advocaat mr. D.C.A. Crouch.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het mondeling vonnis, opgenomen in het proces-verbaal van de zitting van 20 juni 2016;
- de processen-verbaal van de getuigenverhoren in enquête en contra-enquête van 20 december 2016, 30 januari 2017 en 7 april 2017;
- de conclusie na enquête aan de zijde van [gedaagde];
- de antwoordconclusie na enquête aan de zijde van eisers.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.HET GESCHIL EN DE BEOORDELING

2.1
Op 15 mei 2015 hebben Cardiolus en [gedaagde] een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de onroerende zaak die plaatselijk bekend is als de “Cardio Clinic”. De koopsom is bepaald op US$ 1.275.000.-. In de overeenkomst is voorts opgenomen dat [gedaagde] een zekerheid zal stellen voor een bedrag van US$ 100.000,-, binnen dertig dagen na het aangaan van de overeenkomst. In de overeenkomst is ook opgenomen dat die tot 15 juli 2015 ontbonden kan worden, indien [gedaagde] - kort gezegd - geen financiering krijgt voor de aankoop van de Cardio Clinic.
2.2 [
gedaagde] heeft de ontbindende voorwaarde niet ingeroepen en evenmin de overeengekomen zekerheid gesteld. Bij brief van 20 juli 2015 is hij door Cardiolus in gebreke gesteld. Binnen de gestelde termijn heeft [gedaagde] niet alsnog aan zijn contractuele verplichtingen voldaan.
2.3
Op verzoek van de (toenmalige) advocaat van [gedaagde] heeft op 7 augustus 2015 een bespreking plaatsgevonden, waarbij aanwezig waren, [gedaagde], zijn advocaat mr. Gibbs, de heer Ellerkamp (makelaar van Cardiolus) en mw. Ruitermanz (makelaar van [gedaagde]). Over de uitkomst van de bespreking verschillen partijen van mening. Volgens [gedaagde] is toen afgesproken dat de termijn om te kunnen financieren, c.q. het gekochte af te nemen, is verlengd tot 15 september 2015 en dat, mocht dit niet lukken, partijen dan zonder verdere kosten en vorderingen uit elkaar zouden gaan. Cardiolus bestrijdt dit en heeft gesteld dat de overeenkomst in stand bleef - de termijn weliswaar kon worden verlengd tegen een extra vergoeding van Afl. 20.000,- maar dat bij niet afname [gedaagde] een bedrag van US$ 100.000,- verschuldigd was, alsook het bedrag van Afl. 20.000,-.
2.4
Bij mondeling vonnis van 20 juni 2016 is [gedaagde] tot het bewijs van zijn stelling toegelaten. Hierop hebben beide partijen getuigen gehoord. Vervolgens hebben zij op die verklaringen kunnen reageren. De vraag die thans voorligt is of [gedaagde] in het hem opgedragen bewijs is geslaagd. Het Gerecht beantwoordt die vraag ontkennend. Daarvoor is het volgende van belang.
2.5
Onvoldoende is het betoog van [gedaagde] dat getuigen mogelijk inconsistent of onduidelijk hebben verklaard. Het gaat erom dat hij positief bewijs van zijn stelling heeft weten bij te brengen. Dat is echter niet het geval. De getuige Gibbs heeft verklaard:
Omdat ik het een wurgcontract vond heb ik gezocht naar mogelijkheden om de effecten daarvan weg te nemen. In dat kader heb ik een gesprek gearrangeerd op mijn kantoor waarbij aanwezig waren de heer Ellerkamp, mevrouw Ruitermanz, de heer [gedaagde] en ikzelf. In het gesprek heb ik een voorstel gemaakt om de fatale termijn van de overeenkomst naar achteren te schuiven. Op die manier had de heer [gedaagde] langer de gelegenheid de financiering rond te krijgen. De heer Ellerkamp stond daar niet onwelwillend tegenover, maar hij moest het voorleggen aan zijn cliënt. Ik ben een paar dagen daarna gebeld of ik heb een brief ontvangen van mr. Lejuez. Die trad op voor Cardiolus. Uit dat bericht begreep ik dat het uitstel akkoord was maar dat daaraan extra kosten waren verbonden. Er werd een bedrag van afl. 20.000,- gevraagd. Ik heb toen aan [gedaagde] laten weten dat hij daarmee moest instemmen. In reactie daarop heb ik de brief van 19 augustus 2015 geschreven.
Dit sluit aan op hetgeen Ellerkamp heeft verklaard:
Volgens mij heb ik in het gesprek toestemming gegeven om het termijn van nakoming te verschuiven naar 15 september 2015. Ik heb voorafgaand aan het gesprek contact gehad met de heer van Leeuwen, per email en whatsapp. Na afloop van het gesprek is ook met dr. van Leeuwen afgesproken dat er een extra vergoeding zou worden betaald, gekoppeld aan dit uitstel. Dat bedrag was gesteld op USD$ 20.000,-. Indien op 15 september 2015 de financiering niet rond was zou de heer [gedaagde] de aanbetaling van USD$ 100.000,- en de extra betaling van USD$ 20.000,- verschuldigd zijn. In het gesprek is niet afgesproken, en ook later niet, dat als de financiering niet rond zou komen de overeenkomst zou vervallen en partijen zonder kosten uit elkaar zouden gaan.
En ook op wat Ruitermanz heeft verklaard:
Dit gesprek vond plaats op initiatief van dhr. Ellerkamp en mijzelf en had de locatie het kantoor van mr. Gibbs. Dhr. [gedaagde] was ervan overtuigd dat hij de financiering rond zou krijgen en hij wilde het pand nog steeds graag hebben. De bedoeling was om te kijken of aan de verkopende partij een soort garantie kon worden geven, zodat dhr. [gedaagde] extra respijt kon krijgen. De verkoper had ongeveer USD$ 20.000,- aan kosten dus daar is over gesproken. In het gesprek zelf zijn geen toezeggingen gedaan. Dit geldt zowel voor dhr. [gedaagde] als voor de verkopende partij. Het was voor ons duidelijk dat de uitkomst van het gesprek moest worden voorgelegd aan de verkopende partij en vervolgens daarmee kon instemmen. Anderzijds kon dhr. [gedaagde] ook niet garanderen dat hij met een verlengde termijn kon afnemen. Het staat mij niet meer bij of er in het gesprek een datum is genoemd waarop dhr. [gedaagde] alsnog kon nakomen. Ik weet zeker dat er niet gesproken is dat partijen zonder verdere kosten uit elkaar zou gaan als de financiering niet rond kwam.
Op de vraag waarop dhr. [gedaagde] en dhr. Gibbs de indruk baseerde, dat als de financiering niet rond kwam, dhr. [gedaagde] zonder verdere kosten uit de overeenkomst kon stappen, antwoord ik dat ik niet weet waarop dit is gebaseerd. Die indruk is ook niet gewekt.
Ook de brief van mr. Gibbs van 19 augustus 2015 bevat niet de door [gedaagde] bepleite stelling dat bij niet-afname [gedaagde] zonder enige betaling uit de overeenkomst kon stappen.
De confraternele brief van mr. Lejuez van 31 augustus 2015 bevat - naar de stelling van beide partijen - de inhoud dat Cardiolus vasthoudt aan de nakoming van de overeenkomst.
2.6
Het Gerecht kan op basis van hetgeen is verklaard en zich overigens in het dossier bevindt, dan ook geen steun vinden voor de stelling van [gedaagde].
2.7
In onderhavig geschil heeft Cardiolus aanspraak gemaakt op US$ 100.000,- wegens een boete als bedoeld in art. 10 van de overeenkomst. Voorts wordt aanspraak gemaakt op de Afl. 20.000,- wegens verlenging van de nakomingstermijn. Het eerste bedrag is toewijsbaar, nu dat op de overeenkomst is gebaseerd, maar het tweede bedrag ten belope van Afl. 20.000,- is dat niet. In de afspraken die partijen hebben gemaakt om [gedaagde] in de gelegenheid te stellen alsnog na te komen, is een extra bedrag van Afl. 20.000,- overeengekomen, maar het Gerecht kan in die afspraken, die niet eenduidig op papier zijn gezet en waarover partijen verschillend verklaren, niet lezen dat dit bedrag ook als boete verschuldigd zou zijn, indien [gedaagde] niet alsnog zou nakomen. In zoverre wordt de vordering afgewezen.
2.8
Tegen de vordering heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat hij (mogelijk) is opgelicht door derden, maar dat is een omstandigheid die in zijn risicosfeer ligt en kan aan Cardiolus niet worden tegengeworpen. Ook het verweer dat de boete onredelijk hoog is wordt verworpen, nu een boete van circa 10% bij onroerend goed transacties niet ongebruikelijk is. Tegen de ingangsdatum van de wettelijke rente is geen verweer gevoerd en die is toewijsbaar in na te melden zin.
2.9 [
gedaagde] wordt in de kosten van de procedure veroordeeld.

3.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Cardiolus c.q. aan Carolus, met dien verstande indien hij aan de één betaalt hij jegens de ander is bevrijd, van een bedrag van US$ 100.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2015 tot de dag waarop volledig zal zijn betaald;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van Cardiolus en Carolus worden begroot op Afl. 1.990,- aan griffierecht, Afl. 187,95 aan explootkosten en Afl. 9.000,- aan salaris van de gemachtigde (4,5 punt tarief 7);
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Sap, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 20 september 2017 in aanwezigheid van de griffier.