ECLI:NL:OGEAA:2017:711

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
13 september 2017
Publicatiedatum
14 september 2017
Zaaknummer
A.R. 525 van 2014 / AUA201400132
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil over legitieme portie en verzwegen goederen in nalatenschap

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, betreft het een geschil over de nalatenschap van wijlen [overledene 1] en [overledene 2]. E* heeft een vordering ingesteld tegen meerdere gedaagden, waaronder [gedaagde 1] en [gedaagde 5], met betrekking tot de legitieme portie en vermeende verzwegen goederen uit de nalatenschap. E* stelt dat hij als enige deelgenoot in de ontbonden huwelijksgemeenschap aanspraak kan maken op de verzwegen goederen, terwijl de gedaagden betwisten dat E* recht heeft op deze goederen en stellen dat zijn vordering verjaard is. De procedure omvatte verschillende conclusies en pleitnotities van de gemachtigden van beide partijen. Het Gerecht heeft vastgesteld dat E* niet als deelgenoot kan worden beschouwd in de nalatenschap van [overledene 1], aangezien hij door zijn vader is onterfd. De vordering van E* is afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten. In reconventie is E* ontslagen als executeur testamentair en is hij bevolen om rekening en verantwoording af te leggen over het door hem gevoerde beheer van de nalatenschap. De uitspraak is gedaan op 13 september 2017.

Uitspraak

Vonnis van 13 september 2017
Behorend bij A.R. 525 van 2014 / AUA201400132
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[eiser],
wonende te Aruba,
eiser, hierna te noemen E*,
gemachtigden: mr. W.G.T.M. Kloes en M.A. Kock, gedesisteerd,
thans mr. R.L.F. Dijkhoff,
tegen:
[naam gedaagde 1],
wonende te Nederland, domicilie ten kantore van haar gemachtigde,
hierna te noemen [gedaagde 1],
gemachtigden: mrs. E.H.J. Martis en M.D. Tromp
[naam gedaagde 2],
wonende te Aruba,
verstek,
[naam gedaagde 3],wonende te Aruba,
gemachtigde: mr. J.J. Steward, gedesisteerd
verstek,
[naam gedaagde 4],
wonende te Aruba,
verstek,
[naam gedaagde 5],
wonende te Aruba,
hierna te noemen [gedaagde 5],
gemachtigde: voorheen mr. Chris Lejuez, gedesisteerd, thans mr. L.D. Gomez,
[naam gedaagde 6],
wonende te Verenigde Staten van America, domicilie kiezende ten kantore van haar gemachtigden;
hierna te noemen [gedaagde 6].
allen zijn gedaagden,
gemachtigden: mrs. E.H.J. Martis en M.D. Tromp.

1.DE PROCEDURE

in conventie en reconventie

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens van eis in reconventie aan de zijde van [gedaagde 1] c.s.;
- de conclusie van repliek in conventie, tevens van antwoord in reconventie;
- de conclusie van dupliek in conventie, tevens van repliek in reconventie;
- de akte ter overlegging arrest Hoge Raad aan de zijde van [gedaagde 1] c.s.;
- de akte uitlating producties in conventie, tevens conclusie van dupliek in reconventie en verzoek om pleidooi aan de zijde van E*;
- de brief van 4 juli 2017 met producties aan de zijde van E*;
- de brief van 4 juli 2017 met producties aan de zijde van [gedaagden];
- de brief van 5 juli 2017 met producties aan de zijde van [gedaagden];
- de brief van 7 juli 2017 met producties aan de zijde van [gedaagde sub 5];
- de pleitnota van mr. Dijkhoff;
- de pleitnota van mr. Gomez.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
naam overledene 1] (hierna: [overledene 1]) is overleden op 28 april 1979. [overledene 1] was tot zijn dood in gemeenschap van goederen gehuwd met [naam overledene 2] (hierna: [overledene 12). [overledene 2] is overleden op 17 november 2011.
2.2 [
overledene 1] heeft bij zijn leven een testament laten opmaken, krachtens welke hij [overledene 2] als zijn enige erfgenaam heeft benoemd en hij zijn vier kinderen (te weten [gedaagde 1], E*, [naam X] (hierna: naam X) en [naam Y] (hierna: naam Y)) heeft onterfd. [gedaagde 1], [naam X] en [naam Y] hadden geen bezwaar tegen die uiterste wil van [overledene 1], en hebben na zijn overlijden geen beroep gedaan op hun legitieme portie uit zijn nalatenschap. E* heeft dat beroep wel gedaan en hij heeft zijn legitieme portie uit de nalatenschap van [overledene 1] uitbetaald gekregen.
2.3 [
naam X] is overleden op 15 juli 1999, en heeft als zijn erfgenamen achter gelaten drie kinderen, te weten [erfgenaam 1] (hierna: erfgenaam 1), [erfgenaam 2] (hierna: erfgenaam 2]) en [erfgenaam 3] (hierna: erfgenaam 3).
2.4 [
naam Y] is overleden op 22 oktober 2004, en heeft als haar erfgenamen achter gelaten twee kinderen, te weten [erfgenaam X] en [gedaagde sub 5].
2.5
Net als [overledene 1] heeft ook [overledene 2] bij haar leven een testament laten opmaken. Uit dit testament (hierna: het testament) blijkt onder meer dat:
-[overledene 2] ieder van haar kinderen, tezamen en voor gelijke delen als haar erfgenamen heeft benoemd en dat met betrekking tot haar overleden kinderen plaatsvervulling plaats vindt;
-[overledene 2] de verdeling van haar nalatenschap heeft vastgesteld, in die zin dat alle goederen behorende tot haar nalatenschap worden toebedeeld aan E*, zulks onder de verplichting voor E* om aan ieder van de andere erfgenamen schuldig te erkennen een bedrag in contanten ter grootte van hun erfdeel, verminderd met hun aandeel in de begrafeniskosten, de taxatie- en de boedelkosten en de eventueel verschuldigde successierechten;
-de vordering in contanten van de erfgenamen op E* vijf jaar na het overlijden van [overledene 2] opeisbaar worden;
-E* wordt benoemd als executeur testamentair in de nalatenschap van [overledene 2] (hierna ook: de nalatenschap).
2.6
Bij notariële akte, opgemaakt op 3 mei 2007, heeft wijlen [overledene 2], destijds weduwe van [overledene 1], onder meer het navolgende verklaard:

Op het moment van overlijden van mijn man bestond de nalatenschap uit onder meer diverse onroerende goederen, in en buiten Aruba, tegoeden op bankrekeningen, waardepapieren en dergelijke bij banken in onder andere Panama, Zwitserland, Israël, Luxemburg en Amerika. Dit vermogen vertegenwoordigde, voor zover ik mij kan herinneren, een waarde van meer dan een honderd miljoen United States Dollars. Mijn man heeft zich altijd met het financieel beheer van ons gezamenlijke vermogen bezig gehouden, ik was daarvoor niet opgeleid. Na het overlijden van mijn man heb ik het financieel beheer van ons gezamenlijke vermogen aan mijn zoon [naam X] overgelaten en na diens overlijden aan mijn zus [naam zus], tezamen met de door [naam X] destijds aangezochte financieel adviseur [naam adviseur] van Amex International te Miami. Bij de scheiding en deling van de boedel van mijn man in de tachtiger jaren heb ik niet alle vermogensbestanddelen van de nalatenschap bekend gemaakt, waardoor de nalatenschap veel lager werd gewaardeerd en aan mijn kinderen [gedaagde 1] en E* veel minder werd uitgekeerd dan waarop zij recht hadden. Nadat ik in het jaar 2004 een beroerte heb gehad heb ik mijn zoon E* gevraagd het financieel beheer van het familie-vermogen (mijn vermogen) over te nemen. Tevens verzocht ik hem alsnog zorg te dragen dat de wensen van zijn vader als neergelegd in zijn testament correct zouden worden uitgevoerd. Begin van het jaar tweeduizend vijf heb ik mijn zoon E* een onbeperkte volmacht gegeven om al hetgeen te doen dat nodig is om enerzijds mijn financiële zaken goed te regelen en om anderzijds het testament van zijn overleden vader alsnog correct uit te voeren. In tweeduizend vijf heb ik dit ook schriftelijk verklaard.’
2.7
E* heeft de taak van executeur testamentair in de nalatenschap aanvaard en heeft de overige erven daarvan schriftelijk op de hoogte gesteld. Daarbij heeft E* de overige erven medegedeeld dat één van zijn taken bestond uit het in kaart brengen van de nalatenschap. Tevens heeft E* daarbij de overige erven verzocht om hem te berichten of zij op de hoogte waren van mogelijke door [overledene 2] verzwegen vermogensbestanddelen die deel uitmaakten van de nalatenschap van [overledene 1]. [gedaagde 1] heeft daarop aan E* laten weten dat dit volgens haar niet het geval was. Enkele andere erven hebben E* laten weten dat zij geen wetenschap hadden van dat mogelijke verzwijgen, terwijl enkele andere erven niet hebben gereageerd op de vraag van E*.
2.8
E* heeft [gedaagde] en de overige erven op 14 maart 2013 een boedelbeschrijving per 12 maart 2013 doen toekomen, waarin hij die erven bericht dat de waarde van de volgens E* door [overledene 2] verzwegen goederen uit de nalatenschap van [overledene 1] (en van goederen die verzwegen goederen hebben vervangen) Afl. 80.690.093,-- bedraagt en dat de waarde van de nalatenschap van [overledene 2] Afl. 2.885.360,-- (van welk bedrag
onder meer Afl. 2.095.000,-- deel uitmaakt als zijnde de totale waarde van acht in Aruba gelegen onroerende zaken en Afl. 1.387.072,-- als zijnde een vordering op La Linda N.V.).
2.9
Krachtens het testament zijn thans de volgende personen voor het achter hun naam vermelde deel gerechtigd tot de nalatenschap van [overledene 2]: [gedaagde 1] (1/4 deel), E* (1/4 deel), [erfgenaam 1] (1/12 deel), [erfgenaam 2] (1/12 deel), [erfgenaam 3] (1/12 deel) [gedaagde sub 5] (1/8 deel) en [erfgenaam X] (1/8 deel).
2.10 [
gedaagden] hebben E* op 19 december 2016 en vervolgens op 13 januari 2017 schriftelijk onder termijnstelling van 14 dagen tot betaling gesommeerd van het respectieve aan ieder van hen toekomende erfdeel in contanten, zulks onder voorbehoud van alle rechten ten aanzien van de boedelbeschrijving en de omvang van de nalatenschap van [overledene 2]. E* heeft geen gevolg gegeven aan die sommaties.
2.11
Bij vonnis in kort geding van het gerecht in eerste aanleg te Aruba van 3 mei 2017 (KG 625-2017) is E* geschorst als en mr. J. de Cuba benoemd tot executeur testamentair in de nalatenschap van wijlen [overledene 2]. Tevens is E* veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording over het door hem gevoerde bewind over de nalatenschap op straffe van een dwangsom.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

in conventie en reconventie
3.1
E* vordert een verklaring voor recht dat erflaatster haar aandeel in de verzwegen goederen, dus zowel haar aandeel uit hoofde van de nalatenschap van [overledene 1] als haar eigen aandeel in de ontbonden huwelijksgemeenschap aan E* heeft verbeurd, dat E* de enige rechthebbende is op de verzwegen goederen en dat het gehele aandeel van erflaatster in andere dan de verzwegen goederen die erflaatster bij de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap waarin zij en de heer [overledene 1] waren gehuwd opzettelijk heeft verzwegen en daaronder begrepen de goederen waarvan één of meer van de overige erfgenamen dan E* weet dat erflaatster deze bij de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap heeft verzwegen en van de goederen die sommige van deze andere dan de verzwegen goederen hebben vervangen waarover niet door erflaatster is beschikt en die niet door haar zijn verteerd, eveneens zijn verbeurd aan E* en aan E* als enige rechthebbende daarop met veroordeling van gedaagden tot vergoeding van de proceskosten.
3.2
E* baseert zijn vordering samengevat op het volgende.
E* was naast erflaatster de enige deelgenoot in de ontbonden huwelijksgemeenschap, omdat hij als enige een beroep had gedaan op de legitieme portie en aldus deelgenoot werd in zijn vaders nalatenschap. E* is van mening dat hij als enige aanspraak heeft op de door erflaatster bij de scheiding en deling in 1984 verzwegen goederen op grond van artikel 1090 BW (oud).
3.3. [
gedaagde 1], [erfgenaam X] en [gedaagde sub 5] voeren - samengevat - het volgende verweer.
Primair stellen gedaagden dat het beroep van E* op artikel 1090 lid 2 BW(oud) op grond van artikel 3:311 BW verjaard is. Voor zover dit beroep niet slaagt, stellen gedaagden dat E* geen beroep toekomt op artikel 1090 lid 2 BW, omdat hij vanaf 1984 wist dat de boedelbeschrijving zoals opgenomen in de akte van 15 juni 1984 niet volledig was. In het licht hiervan kan er geen sprake zijn van verzwijging. Voorts heeft [overledene 2] nimmer het oogmerk gehad om de niet in de akte vermelde goederen te verzwijgen. Iedereen in de familie was op de hoogte van het bestaan van buitenlandse activa. De sanctie van artikel 1090 lid 2 BW ziet alleen op verzwijging van erfgenamen die het oogmerk hebben op de rechten van deelgenoten te beknotten. Hiervan was geen sprake. Ook menen gedaagden dat het beroep op artikel 1090 BW van E* in strijd is met de goede trouw, die hij jegens de overige deelgenoten dient te betrachten bij de verdeling van de boedel. Voorts heeft E* uitdrukkelijk en expliciet afstand gedaan van het recht op ontbinding van de huwelijksgemeenschap en aan wijlen [overledene 2] volledige kwijting verleend, waardoor E* de akte van scheiding en deling niet meer kan vernietigen/ontbinden. Bovendien was E* sinds 1984 op de hoogte van de buitenlandse vermogensbestanddelen.
3.4 [
gedaagde 1] en [erfgenaam X] vorderen in reconventie E* op voet van artikel 141 WvRv te bevelen alle gegevens, documenten en gegevensdragers betreffende de verschillende vermogensbestanddelen van het familievermogen over te leggen, E* te veroordelen rekening en verantwoording af te leggen over het door hem gevoerde beheer over de nalatenschap van [overledene 1] en [overledene 2] en alle door hem veroorzaakte schade te vergoeden alsmede het te ontslaan uit zijn functie van executeur testamentair, met veroordeling van E* in de kosten van de procedure.
3.5
E* voert verweer dat bij de beoordeling zo nodig aan de orde komt.

4.DE BEOORDELING

in conventie
4.1
Ontdaan van alle franje betreft de kern van dit geschil de vraag of E* als enige van de deelgenoten in de nalatenschap van [overledene 2] aanspraak kan maken op de door [overledene 2] opzettelijk ‘verzwegen goederen’, nu hij als enige van de deelgenoten aanspraak heeft gemaakt op zijn legitieme portie en aldus naast [overledene 2] destijds de enige deelgenoot in de ontbonden huwelijkse goederengemeenschap is geworden. Het gerecht onderschrijft dit standpunt niet. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
4.2
De mogelijk door (wijlen) [overledene 2] verzwegen vermogensbestanddelen worden ingevolge het tweede lid van artikel 3:194 BW verbeurd aan de overige deelgenoten in de nalatenschap van [overledene 1]. Feit is dat de nalatenschap van [overledene 1] géén andere deelgenoten kende dan [overledene 2], aangezien hij bij testament [overledene 2] als zijn enige erfgenaam heeft benoemd en hij zijn kinderen (E*, [gedaagde 1], [naam X] en naam Y]) heeft onterfd. Die kinderen hebben daarom niet te gelden als deelgenoot in de nalatenschap van [overledene 1]. Het enkele feit dat de door zijn vader onterfde E* met betrekking tot de nalatenschap van [overledene 1] een beroep heeft gedaan op zijn legitieme portie, maakt E* evenmin een deelgenoot in de zin van artikel 3:194 BW. Zogenaamde legitimarissen, kinderen die onterfd zijn en een beroep hebben gedaan op de legitieme, zijn geen deelgenoten bij de verdeling van een nalatenschap. Zoals reeds is overwogen in het kort geding-vonnis van 3 mei 2017, is het gerecht ook in deze bodemprocedure van oordeel, dat het mogelijke verzwijgen door [overledene 2] van bedoelde vermogensbestanddelen hooguit een rol kan spelen bij de vaststelling van de omvang van de door E* ingeroepen legitieme.
4.3
Nu de stelling van E* - inhoudende dat hij deelgenoot is in de ontbonden huwelijkse goederen gemeenschap van wijlen [overledene 1] en [overledene 2], waardoor ‘de verzwegen goederen’ aan hem verbeurd zijn, geen steun vindt in de wet en derhalve verworpen wordt, behoeven alle overige stellingen in conventie en de hiertegen gevoerde weren geen verdere bespreking.
4.4
E* wordt nu hij in het ongelijk is gesteld in de kosten van conventie veroordeeld, gebaseerd op 4 punten van tariefgroep 5 van het liquidatietarief als bedoeld in artikel 136 van het Procesreglement 2016 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
in reconventie
4.5
Reeds bij kort geding vonnis van 3 mei 2017 (KG 625-2017) heeft het gerecht E* geschorst als en mr. J. de Cuba benoemd tot executeur testamentair. Het gerecht ziet geen aanleiding om thans anders te beslissen en zal E* thans ontslaan uit deze functie.
4.6
Met de deelgenoten is het gerecht van oordeel dat E*, nu hij als enige van de deelgenoten op verzoek van wijlen [overledene 2] sinds 2004 het financieel beheer over het binnenlandse en buitenlandse vermogen heeft gevoerd, in staat moet zijn om inlichtingen te verschaffen over de financiële instellingen in Aruba en het buitenland waar bankrekeningen werden gehouden ten behoeve van het familievermogen. Het verzoek ex artikel 141 Rv is derhalve toewijsbaar. Aan dit bevel wordt geen dwangsom verbonden, nu verzuimd is om dit te vorderen.
4.7
Hoewel E* reeds bij kort geding van 3 mei 2017 veroordeeld is om rekening en verantwoording af te leggen over het door hem gevoerde beheer over de nalatenschap van [overledene 2], op straffe van een dwangsom en de deelgenoten aldus een executoriale titel hebben, wordt dit onderdeel van de vordering wederom toegewezen. Immers, niet uit te sluiten is dat E* hoger beroep heeft ingesteld tegen het kort geding vonnis. Aan dit bevel wordt deze keer geen dwangsom verbonden, nu dit niet is gevorderd.
4.8
De vordering strekkende tot vergoeding van schade, wordt afgewezen nu deze onvoldoende feitelijk is onderbouwd. De enkele stelling dat E* in actie had moeten komen tegen [naam 1] en [naam 2] leidt niet tot een ander oordeel, nu ook deze stelling een feitelijke grondslag ontbeert.
4.9.
E* wordt, nu hij grotendeels in het ongelijk is gesteld, in de kosten van reconventie veroordeeld, eveneens gebaseerd op tariefgroep 5 van het in r.o. 4.4 vermelde liquidatietarief.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
in conventie
5.1
wijst het gevorderde af;
5.2
veroordeelt E* in de kosten van conventie, die tot de datum van uitspraak aan de kant [gedaagde 1], [gedaagde 6] en [gedaagde 5] van worden begroot op Afl. 6.000,00 van salaris van de gemachtigde;
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.3
ontslaat E* met onmiddellijke ingang als executeur testamentair in de nalatenschap van wijlen [overledene 2];
5.4
beveelt E* om binnen 30 dagen na de betekening van dit vonnis aan E* alle gegevens, documenteren gegevensdragers betreffende de verschillende vermogensbestanddelen van het familievermogen in en buiten Aruba, waaronder een lijst met alle financiële instellingen van en ten behoeve van het familievermogen ex artikel 141lid 1 RV te verstrekken aan de executeur testamentair mr. Jeanot de Cuba;
5.5
beveelt E* om rekening en verantwoording af te leggen van het door hem gevoerde beheer over de aan de nalatenschap van [overledene 2] toebehorende vermogensbestanddelen;
5.6
veroordeelt E* in de kosten van reconventie, die tot de datum van uitspraak aan de kant [gedaagde 1], [gedaagde 6], [gedaagde 5] van worden begroot op Afl. 6.000,00 van salaris van de gemachtigde;
5.7
verklaart de veroordelingen in reconventie uitvoerbaar bij voorraad;
5.8
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 13 september 2017 in aanwezigheid van de griffier.