ECLI:NL:OGEAA:2017:69

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
1 februari 2017
Publicatiedatum
7 februari 2017
Zaaknummer
B.B. nr. 2021 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele procedure over vordering tot schadevergoeding en rente door Caribbean Mercantile Bank

In deze civiele procedure, aangespannen door Caribbean Mercantile Bank (CMB), werd de gedaagde, die in persoon procedeerde, aangesproken op een vordering tot schadevergoeding. CMB vorderde een betaling van Afl. 3.000,--, vermeerderd met 18% aan overeengekomen jaarlijkse rente, of in ieder geval de wettelijke rente, vanaf 1 januari 2015, alsook een vergoeding voor incassokosten. De gedaagde erkende dat CMB een vordering op haar had, maar voerde verweer tegen de gevorderde rente en vroeg om toewijzing van de wettelijke rente.

De procedure omvatte een comparitie van partijen, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten. Het Gerecht oordeelde dat de gedaagde onrechtmatig had gehandeld door gelden van haar rekening op te nemen, ondanks een beslag dat op die rekening was gelegd. Dit leidde tot de conclusie dat de gedaagde ongerechtvaardigd was verrijkt, wat resulteerde in een verbintenis uit de wet. Het Gerecht wees de vordering van CMB tot betaling van de overeengekomen rente af, maar kende de gedaagde wel de wettelijke rente toe over het gevorderde bedrag.

Daarnaast oordeelde het Gerecht dat de algemene voorwaarden van CMB niet van toepassing waren op de verbintenis uit de wet. De gedaagde werd veroordeeld in de kosten van de procedure, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het vonnis werd uitgesproken op 1 februari 2017 door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Vonnis van 1 februari 2017
Behorend bij B.B. nr. 2021 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
CARIBBEAN MERCANTILE BANK,
gevestigd in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: CMB,
gemachtigden: de advocaten mrs. A.I.N. Fräser en E.A.Th. Kuster,
tegen:
Gedaagde,
wonende in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: Gedaagde,
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure tot 26 oktober 2016 blijkt uit het tussenvonnis van dit Gerecht van die datum. De ingevolge dat vonnis gelaste comparitie van partijen na antwoord heeft plaatsgevonden op 24 november 2016. CMB is toen verschenen bij haar gemachtigden, die werden vergezeld door mw. (Naam)(bedrijfsjurist bij CMB, tevens schriftelijk gevolmachtigd door CMB om in deze zaak voor of namens CMB op te treden). Gedaagde is in persoon verschenen. Partijen hebben het woord gevoerd, CMB mede aan de hand van toegelaten nadere producties, en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
CMB vordert dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Gedaagde veroordeelt:
-om aan CMB te betalen Afl. 3.000,--, te vermeerderen met (1) 18% aan overeengekomen jaarlijkse rente, althans de wettelijke rente, gerekend vanaf 1 januari 2015 en (2) met Afl. 711,23 aan overeengekomen vergoeding voor incassokosten.
2.2
Gedaagde erkent dat CMB een vordering heeft op haar, maar voert verweer strekkende tot afwijzing van de gevorderde overeengekomen rente en tot toewijzing van de wettelijke rente.
2.3
Voor zover voor belang voor de beslissing worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE VERDERE BEOORDELING

3.1
Het Gerecht volhardt in zijn in het tussenvonnis neergelegde overwegingen en beslissingen.
3.2
Ter zake van de stelling van CMB dat Gedaagde op grond van tussen partijen toepasselijke algemene voorwaarden van CMB jaarlijks 18% aan overeengekomen rente verschuldigd is over het in hoofdsom aan CMB verschuldigde bedrag wordt het volgende overwogen. CMB heeft nadat alle bij CMB door Gedaagde aangehouden rekeningen waren getroffen door het bij partijen genoegzaam bekende ten laste van Gedaagde gelegde beslag abusievelijk die rekeningen niet geblokkeerd, als gevolg waarvan Gedaagde in weerwil van dat beslag - waarvan zij op de hoogte was, zoals CMB onbestreden heeft gesteld - Afl. 3.000,-- heeft kunnen opnemen van een door haar bij de CMB aangehouden rekening. CMB heeft vervolgens - zo het Gerecht begrijpt - een gelijk bedrag als voormeld door Gedaagde opgenomen bedrag vanuit haar eigen vermogen moet afdragen aan de deurwaarder. Uit dit één en ander volgt dat Gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld jegens CMB door met wetenschap van het gelegde beslag evenwel gelden van haar rekening te halen dan wel dat Gedaagde ongerechtvaardigd is verrijkt omdat CMB vanuit haar eigen vermogen voor Gedaagde Afl. 3.000,-- heeft moeten afdragen aan de deurwaarder. Sprake is in elk geval van een verbintenis uit de wet (op de voet van artikel 6:162 BW dan wel artikel 6:212 BW), die met zich brengt dat Gedaagde ten titel van schadevergoeding Afl. 3.000,-- verschuldigd is aan CMB. Op die verbintenis kunnen de algemene voorwaarden van CMB niet van toepassing zijn, nu die voorwaarden alleen van toepassing kunnen zijn op verbintenissen uit overeenkomst.
3.3
Eén en ander brengt met zich dat het Gerecht het hiervoor onder 3.1 besproken onderdeel van de vordering van CMB zal afwijzen, en dat het Gerecht Gedaagde volgt in haar stelling dat zij wettelijke rente verschuldigd is over het in hoofdsom gevorderde bedrag. Die subsidiaire nevenvordering van CMB zal worden toegewezen als na te melden, waarbij heeft te gelden dat Gedaagde de door CMB gevorderde ingangsdatum van die rente niet heeft bestreden.
3.4
Het hiervoor onder 3.1 overwogene geldt mutatis mutandis voor de stelling van CMB dat Gedaagde op grond van de algemene voorwaarden van CMB verplicht is tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Algemene voorwaarden van CMB kunnen, anders dan op overeengekomen betalingsverplichtingen, niet zien op verbintenissen uit de wet zoals in het onderhavige geval. In aanvulling op het overwogene onder 2.5 van het tussenvonnis wordt echter nog overwogen dat CMB ter zake van de door haar gevorderde vergoeding voor incassokosten naar het oordeel van het Gerecht impliciet heeft gesteld dat zij dienaangaande schade heeft geleden in de vorm van niet in de proceskostenveroordeling begrepen kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Onder aanvulling van de in het tweede lid onder c van artikel 6:96 BW omschreven rechtsgrond (en dus niet op grond van de algemene voorwaarden van CMB) komt het Gerecht tot toewijzing van die vordering.
3.5
Gedaagde zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van CMB, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 100,-- aan verschotten en Afl. 500,-- aan salaris voor de gemachtigden (2 punten van tarief 2 van het liquidatietarief, ad Afl. 250,-- per punt).

4.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-veroordeelt Gedaagde om tegen kwijting aan CMB te betalen Afl. 3.000,--, te vermeerderen met (1) wettelijke rente gerekend vanaf 1 januari 2015 en (2) Afl. 375,-- aan vergoeding van kosten van verkrijging van voldoening buiten rechte;
-veroordeelt Gedaagde in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van CMB, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 100,-- aan verschotten en Afl. 500,-- aan salaris voor de gemachtigden;
-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 1 februari 2017 in aanwezigheid van de griffier.