ECLI:NL:OGEAA:2017:643

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
23 augustus 2017
Publicatiedatum
28 augustus 2017
Zaaknummer
A.R. 2378 van 2015/AUA201500259
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige exploitatie van een vuilstortplaats en hinder voor omwonenden

In deze civiele zaak, uitgesproken op 23 augustus 2017 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, stonden de belangen van omwonenden centraal die hinder ondervonden van de exploitatie van een vuilstortplaats door de gedaagde partij. De eiseres en eiser, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. E.M.J. Cafarzuza, stelden dat de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M.M.M.C. Ecury, onrechtmatig handelde door zonder de benodigde hindervergunning afval te storten op zijn terrein. Het gerecht oordeelde dat het vergunningstelsel in de hinderverordening is bedoeld ter bescherming van de belangen van omwonenden. De gedaagde beschikte niet over een hindervergunning, wat op zichzelf al een indicatie was van onrechtmatigheid. Het gerecht stelde vast dat de gedaagde niet voldoende had aangetoond dat de omwonenden geen hinder ondervonden van de vuilstortactiviteiten. De eiseres en eiser vorderden schadevergoeding voor onder andere immateriële schade en kosten voor het schoonmaken van hun grond. Het gerecht wees de vordering tot immateriële schade af, maar oordeelde dat de gedaagde de proceskosten van de eisers moest vergoeden. De rechter legde een dwangsom op voor het staken van de onrechtmatige activiteiten en verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Vonnis van 23 augustus 2017
Behorend bij A.R. 2378 van 2015/AUA201500259
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[Eiseres sub 1]
en
[Eiser sub 2],
te Aruba,
hierna ook te noemen: [eisers], respectievelijk [eiseres sub 1] en [eiser sub 2],
gemachtigde: de advocaat mr. E.M.J. Cafarzuza,
tegen:
[Gedaagde],
te Aruba,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. M.M.M.C. Ecury.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 september 2016;
- het proces-verbaal van plaatsopneming;
- de akte uitlating zijdens [eisers];
- de akte uitlating zijdens [gedaagde].
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VERDERE BEOORDELING

2.1
Zoals al bij tussenvonnis werd vastgesteld beschikt [gedaagde] niet over een hindervergunning. Naar oordeel van het gerecht strekt het vergunningstelsel uit de hinderverordening en het daarop gebaseerde hinderbesluit mede tot bescherming van de belangen van omwonenden. Het hebben van een inrichting voor opslag of verwerking van schroot of afval en/of een vuilstortinrichting (artikel 1 Hinderbesluit) door [gedaagde] is dan ook op grond van artikel 1 lid 1 van de Hinderverordening in beginsel onrechtmatig jegens [eisers] als direct omwonenden van de inrichting.
2.2
In het licht van de door [eisers] overgelegde producties en de toelichting daarop is onvoldoende gemotiveerd weersproken, dat [gedaagde] op zijn terrein toestaat dat derden onder meer bouwafval storten. Daarnaast is [gedaagde], naar eigen zeggen, strafrechtelijk veroordeeld voor het overtreden van de Politieverordening wegens het “illegaal” (in de woorden van [gedaagde] zelf) storten of laten storten van afval op zijn terrein. Dat het doel daarvan zou zijn om vroeger afgegraven delen daarvan op te vullen om het terrein bouwrijp te maken is niet van doorslaggevend belang. Dat levert geen rechtvaardigingsgrond op. Dat dit inderdaad het doel is, is overigens niet voldoende toegelicht. Of [gedaagde] door derden betaald wordt voor het laten storten van afval doet er niet toe. Het staat [eisers] overigens vrij zich op grond van onrechtmatig handelen tot de burgerlijke rechter te wenden in plaats van een van de organen van het Land te verzoeken bestuursrechtelijk te handelen en bij weigering om dat te doen de bestuursrechter te addiëren.
2.3
Het ligt dan op de weg van [gedaagde] om gemotiveerd te stellen en bij ontkenning van de aan de stellingen ten grondslag gelede feiten te bewijzen, dat [eisers], ondanks de omstandigheid dat hij niet over een hindervergunning beschikt, geen hinder van het storten van vuil ondervinden. Daaraan voldoet [gedaagde] niet.
2.4 [
[gedaagde] erkent dat hij zand, grofvuil (met name bouwpuin) en organisch afval laat storten op zijn terrein. Dat de overheersende windrichting in Aruba noord-oost is sluit niet uit dat [eisers] hinder ondervinden van de aanwezigheid van de vuilstortplaats. Die hinder uit zich immers niet alleen in stofoverlast maar ook in overlast van langsrijdende vrachtwagens en geraas door het storten van afval. Niet gemotiveerd weersproken is verder dat meermaals brand heeft gewoed op het perceel. Ook dat veroorzaakt overlast, mede in de vorm van gevoel van onveiligheid in de onmiddellijke omgeving van de woning. Of het vuur door derden is aangestoken of het afval spontaan is ontbrand of de brand nog een andere oorzaak heeft doet er niet toe. Dat de vader en/of de oom van [gedaagde] zich voor de komst van [eisers] naar de buurt op het terrein bezig hielden met afgraven en zandzeven is niet relevant vraag of het hebben en exploiteren van een vuilstortplaats onrechtmatig jegens [eisers] is. Of [eiseres sub 1] wel of niet allergisch voor stof is (geworden) is ook niet van doorslaggevend belang, hinderen is onrechtmatig, ook als iemand daar niet ziek van wordt.
2.5
Met betrekking tot graafwerkzaamheden klagen [eisers] in het inleidend verzoek over een periode van 19 juli 2015 van 19:00 tot 23:00 uur. Dat is inmiddels geruime tijd geleden. Bij conclusie van repliek komen [eisers] niet uitvoerig terug op het afgraven, in tegendeel onder 13 van die conclusie stellen [eisers] zelf:
De zandafgravingen vinden helemaal onderop de kaart in de rechterhoek plaats. Dit is relatief ver verwijderd van de woning van eisers. (…) Echter deze procedure draait om de illegale vuilstortingsactiviteiten. (…). Bij gelegenheid van de bezichtiging ter plaatse is de nadruk ook gelegd op het vuilstorten. Het gerecht leidt daaruit af dat [eisers] niet in relevante mate hinder (meer) ondervinden van het winnen van zand, steen of graniet door [gedaagde] op zijn perceel.
2.6
Niet gebleken is dat voor het zeven van zand een vergunning nodig is. Dat betekent dat [gedaagde] daarmee niet onrechtmatig handelt zo lang hij dat op voldoende afstand van de erfgrens doet. [gedaagde] betoogt niet voldoende gemotiveerd weersproken dat een van beide zeven buiten gebruik is en de andere zich op ruim 562 meter van de woning van [eisers] in een uitgegraven gat in het terrein bevindt. Dat is naar het oordeel van het gerecht voldoende om onrechtmatige hinder te voorkomen.
2.7 [
[eisers] vorderen vergoeding van schade. Deze bestaat uit de volgende posten:
- verfwerk ad Afl. 36.672,,
- schoonmaken grond Afl. 490,,
- immateriële schade Afl. 10.000,.
2.8
De vordering tot vergoeding van immateriële schade komt niet voor vergoeding in aanmerking. Onvoldoende gemotiveerd gesteld is dat [eisers] of een van hen in zijn persoon is aangetast.
2.9
Met betrekking tot het schoonmaken van de grond op het perceel van [eisers] heeft [gedaagde] zich op verjaring beroepen. Dat verweer slaagt. Volgens [eisers] zou deze vordering zijn gestuit omdat die onderdeel uitmaakte van een kort geding. Die procedure had evenwel betrekking op het zeven van zand en heeft er volgens [eisers] toe geleid dat een vaststellingsovereenkomst tussen partijen werd opgemaakt in verband waarmee de zeefactiviteiten zijn verplaatst. Niet voldoende gemotiveerd gesteld is in dit licht dat en hoe het kort geding dan toch voor stuiting van de verjaring heeft zorggedragen. Het gerecht gaat ervan uit dat met de vaststellingsovereenkomst ook de door het zeven geleden schade is geregeld zodat het kort geding niet in deze procedure als stuitingshandeling kan gelden.
2.1
Met betrekking tot het verfwerk heeft [gedaagde] erop gewezen dat [eisers] slechts een offerte hebben overgelegd. Met [gedaagde] is het gerecht van oordeel dat daarmee de hoogte van de schade en het causaal verband met het onrechtmatig handelen van [gedaagde] onvoldoende is toegelicht.
2.11
De vordering komt daarmee deels voor toewijzing in aanmerking. Bij een verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig handelt hebben [eisers] geen kenbaar separaat belang. Nu [gedaagde] in overwegende mate in het ongelijk wordt gesteld zal hij de proceskosten van [eisers] moeten vergoeden. De dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.

3.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
veroordeelt [gedaagde] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis diens inbreuk op het recht van [eisers] te staken en gestaakt te houden, door geen vuilstortplaats meer te exploiteren, dan wel toe te staan dat het terrein wordt gebruikt als vuilstortplaats, dan wel vuil te (laten) storten op het terrein op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van Afl. 5.000, per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] dit verbod overtreedt, met een maximum van Afl. 5.000.000,;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van [eisers] worden begroot op Afl. 750, aan griffierecht, Afl. 248,09 aan explootkosten en Afl. 4.375,aan salaris van de gemachtigde;
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Noordhuizen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 23 augustus 2017 in aanwezigheid van de griffier.