In deze civiele zaak, uitgesproken op 23 augustus 2017 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, stonden de belangen van omwonenden centraal die hinder ondervonden van de exploitatie van een vuilstortplaats door de gedaagde partij. De eiseres en eiser, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. E.M.J. Cafarzuza, stelden dat de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M.M.M.C. Ecury, onrechtmatig handelde door zonder de benodigde hindervergunning afval te storten op zijn terrein. Het gerecht oordeelde dat het vergunningstelsel in de hinderverordening is bedoeld ter bescherming van de belangen van omwonenden. De gedaagde beschikte niet over een hindervergunning, wat op zichzelf al een indicatie was van onrechtmatigheid. Het gerecht stelde vast dat de gedaagde niet voldoende had aangetoond dat de omwonenden geen hinder ondervonden van de vuilstortactiviteiten. De eiseres en eiser vorderden schadevergoeding voor onder andere immateriële schade en kosten voor het schoonmaken van hun grond. Het gerecht wees de vordering tot immateriële schade af, maar oordeelde dat de gedaagde de proceskosten van de eisers moest vergoeden. De rechter legde een dwangsom op voor het staken van de onrechtmatige activiteiten en verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.