ECLI:NL:OGEAA:2017:616

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
22 augustus 2017
Publicatiedatum
28 augustus 2017
Zaaknummer
E.J. no. 162 van 2017
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot betaling van achterstallige toelage in arbeidsrechtelijke procedure

In deze zaak verzoekt verzoekster [X] het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba om Duvit Store V.B.A. te veroordelen tot betaling van Afl. 14.700,-- aan achterstallige overeengekomen toelage, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De procedure is gestart met een verzoekschrift, waarop Duvit heeft gereageerd met een verweerschrift. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 mei 2017 zijn beide partijen verschenen, vergezeld van hun gemachtigden.

De kern van het geschil draait om de vraag of Duvit de maandelijkse toelage van [X] heeft verlaagd en of [X] recht heeft op de gevorderde bedragen. Duvit betwist de vordering van [X] en stelt dat deze niet-ontvankelijk moet worden verklaard, of dat de vordering moet worden afgewezen. Het Gerecht heeft vastgesteld dat er geen gronden zijn om [X] niet-ontvankelijk te verklaren en dat de vordering van [X] onvoldoende is onderbouwd.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat [X] niet voldoende bewijs heeft geleverd van de verlaging van de toelage en dat de overgelegde loonstroken niet aantonen dat Duvit in gebreke is gebleven. De vordering van [X] is afgewezen en zij is veroordeeld in de proceskosten van Duvit, begroot op Afl. 2.000,--. De beschikking is gegeven op 22 augustus 2017 door mr. A.H.M. van de Leur.

Uitspraak

Beschikking van 22 augustus 2017
Behorend bij E.J. no. 162 van 2017
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING in de zaak van:
[X],
wonende in Aruba,
verzoekster,
hierna ook te noemen: [X],
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:
de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DUVIT STORE V.B.A.,
gevestigd in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: Duvit,
gemachtigde: de advocaat mr. N.S. Gravenstijn.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-het verweerschrift, met producties;
-de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van de zaak gehouden ter terechtzitting van 30 mei 2017.
1.2
Uit die aantekeningen blijkt dat [X] ter zitting is verschenen samen met zijn gemachtigde. Duvit is verschenen bij haar gemachtigde, die werd vergezeld door dhr. [Y] en mw. [Z] (“
general manager” respectievelijk “
legal counsel” van Duvit). [X] heeft gebruik gemaakt van de aan haar geboden gelegenheid om bij wijze van repliek te reageren op het verweerschrift. Duvit heeft vervolgens gebruik gemaakt van de aan haar geboden gelegenheid om bij wijze van dupliek te reageren op die reactie van [X].
1.3
Beschikking is bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1 [
X] verzoekt dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking Duvit veroordeelt:
-om aan [X] te betalen Afl. 14.700,-- aan achterstallige overeengekomen toelage vermeerderd met de wettelijke verhoging, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 27 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
-in de proceskosten.
2.2
Duvit voert verweer en concludeert dat [X] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar verzochte, althans tot afwijzing daarvan, althans tot afwijzing of matiging van de vertragingsrente, kosten rechtens.
2.3
Voor zover van belang voor de beslissing worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1
Er zijn gronden gesteld noch gebleken waaruit volgt dat [X] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar verzochte. Indien [X] geen vorderingsrecht heeft op Duvit zoals gesteld door Duvit, moet haar rechtsvordering worden afgewezen. Het ontvankelijkheidsverweer van Duvit wordt verworpen.
3.2
Vast staat tussen partijen dat zij in de tussen hen gevoerde arbeidsrechtelijke procedure bij dit Gerecht onder zaaknummer E.J. 958 van 2016 ter beëindiging van die procedure ten overstaan van dit Gerecht een vaststellingsovereenkomst (hierna ook: de overeenkomst) hebben gesloten. Die inhoud van overeenkomst - waarin met [A] wordt bedoeld Duvit - luidt als volgt:

(…)
-De arbeidsovereenkomst zal per 1 juni 2016 middels wilsovereenstemming eindigen.
-[A] zal aan [X] een beëindigingsvergoeding betalen van Afl. 69.000,- Bruto en Afl. 1.750,- als bijdrage in de kosten van rechtshulp.
-Partijen dragen ieder de eigen proceskosten.
-Partijen verzoeken doorhaling van de onderhavige procedure.”.
3.3
Duvit stelt in het licht van de overeenkomst dat [X] geen enkele vordering meer kan hebben op Duvit uit hoofde van haar met wederzijds goedvinden beëindigde arbeidsovereenkomst, omdat uit de overeenkomst volgt, hetgeen volgens Duvit de bedoeling was van partijen bij of met het aangaan daarvan, finale kwijting hebben verleend. Die door [X] bestreden bedoeling blijkt in elk geval niet uit de tekst van de vaststellingsovereenkomst. Het is dus in beginsel aan Duvit om te bewijzen dat haar uitleg van de overeenkomst de juiste is. Duvit heeft echter geen levering van bewijs aangeboden. Dat brengt met zich dat niet vast komt te staan dat het de bedoeling van partijen was om elkaar ter zake van de tussen hen krachtens de overeenkomst beëindigde arbeidsovereenkomst finale kwijting te verlenen. Dit verweer van Duvit wordt daarom verworpen.
3.4
De vordering van [X] is gestoeld op haar stelling dat Duvit vanaf mei 2015 tot en met juni 2016 haar maandelijkse toelage (hierna: bono) heeft verlaagd van Afl. 2.333,45 naar Afl. 1.633,45, oftewel een vermindering van maandelijks Afl. 700,--. Ter onderbouwing van die door Duvit gemotiveerd bestreden stelling heeft [X] twee loonstroken overgelegd, de één ziet op de periode van 1 oktober 2014 tot 31 oktober 2014 terwijl de ander ziet op de periode van 1 mei 2016 tot 31 mei 2015. Uit de eerste loonstrook volgt dat er een bono is toegekend aan [X] van Afl. 2.363,52 en een bruto loon voor 192 gewerkte uren van Afl. 1.666,55, terwijl uit de tweede loonstrook blijkt dat er een bono aan haar is toegekend van Afl.1.633,45 en een bruto loon voor 192 gewerkte uren van Afl. 1.678,05. Uit de eerste loonstrook blijkt verder dat er in totaal een netto bedrag is betaald aan [X] ad Afl. 2.792,60, terwijl uit de tweede loonstrook verder blijkt dat er in totaal een netto bedrag ad Afl. 2.706,20 is betaald aan [X]. De juistheid van de stelling van [X] volgt in elk geval niet uit deze twee loonstroken, nu blijkens die loonstroken het verschil in netto uitbetaalde bedragen bij lange na geen Afl. 700,-- bedraagt.
3.5
Het had ter onderbouwing van (de juistheid van) haar stelling op de weg van [X] gelegen om over de gehele periode van mei 2015 tot en met juni 2016 haar loonstroken te overleggen. Het nalaten daarvan komt en blijft voor rekening en risico van [X], met als gevolg dat zij haar vordering en haar daaraan ten gronde gelegde stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. De slotsom luidt daarom dat de vorderingen van [X] zullen worden afgewezen.
3.6 [
X] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van Duvit, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.000,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten van tarief 4 van het liquidatietarief, ad Afl. 1.000,-- per punt.

4.DE BESLISSING

Het Gerecht:
-wijst af het door [X] verzochte;
-veroordeelt [X] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van Duvit, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.000,-- aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 22 augustus 2017.