ECLI:NL:OGEAA:2017:613
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Kennelijk onredelijk ontslag van een beleidsmedewerker bij de Centrale Bank van Aruba
In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 22 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X], een voormalig beleidsmedewerker van de Centrale Bank van Aruba (CBA), en de CBA zelf. [X] was sinds 1 september 2000 in dienst bij de CBA en werd op 31 januari 2017 ontslagen. De CBA stelde dat het ontslag gerechtvaardigd was vanwege de negatieve publiciteit rondom [X] in verband met de Panama Papers en de betrokkenheid van haar ex-echtgenoot bij een vennootschap die in dat rapport werd genoemd. [X] verzocht om een verklaring voor recht dat het ontslag kennelijk onredelijk was en vroeg om herstel van haar dienstbetrekking, doorbetaling van haar salaris en een vergoeding.
Het Gerecht oordeelde dat de CBA onvoldoende bewijs had geleverd voor de beschuldigingen aan het adres van [X]. Hoewel er vermoedens waren, was er geen bewijs dat [X] betrokken was bij enige illegale activiteiten of dat haar uitgaven gefinancierd waren door opbrengsten uit de vennootschap. Het Gerecht concludeerde dat de negatieve publiciteit op zichzelf niet voldoende was om het ontslag te rechtvaardigen, vooral gezien de specialistische functie van [X] en haar financiële afhankelijkheid van de CBA. Het Gerecht verklaarde het ontslag kennelijk onredelijk en herstelde de dienstbetrekking van [X], met de mogelijkheid van een afkoopsom. Tevens werd de CBA veroordeeld tot doorbetaling van het salaris van [X] en in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij ontslagprocedures, vooral in gevallen waar de reputatie van een werknemer op het spel staat, en dat werkgevers niet alleen op vermoedens mogen handelen zonder hard bewijs.