ECLI:NL:OGEAA:2017:601

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
11 mei 2017
Publicatiedatum
16 augustus 2017
Zaaknummer
152 van 2017
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door politieambtenaar met dienstwapen

In deze zaak heeft de verdachte, een politieagent, op 25 augustus 2015 in Aruba opzettelijk met een pistool geschoten in de richting van een persoon, waarbij het slachtoffer in zijn rechterheup werd geraakt. De verdachte was van mening dat het noodzakelijk was om te schieten omdat hij dacht dat het slachtoffer een vuurwapen bij zich had en zich aan zijn aanhouding onttrok. Tijdens de rechtszitting op 20 april 2017 heeft de officier van justitie een taakstraf geëist, terwijl de verdediging betoogde dat de verdachte rechtmatig had gehandeld in de uitoefening van zijn functie.

Het gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het gerecht bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De verdachte werd schuldig bevonden aan poging tot doodslag, maar het gerecht oordeelde dat hij niet rechtmatig had gehandeld. De verdachte had niet voldoende redenen om aan te nemen dat het slachtoffer een vuurwapen bij zich droeg, en het gebruik van zijn dienstwapen was niet gerechtvaardigd. Het gerecht oordeelde dat de verdachte zijn bevoegdheid om aanhoudingsvuur te gebruiken niet op de juiste wijze had uitgeoefend.

Uiteindelijk werd de verdachte niet strafbaar verklaard, omdat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten. Het gerecht besloot geen straf of maatregel op te leggen, rekening houdend met de omstandigheden waaronder de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het feit, zijn status als jonge agent en het feit dat hij niet eerder strafrechtelijk was veroordeeld.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2017. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.F.K.J. Lejuez.
De officier van justitie, mr. R.C.P. Rammeloo, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde feit te veroordelen tot een taakstraf voor de duur van honderd (100) uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren.
De raadsman heeft het woord tot verdediging gevoerd en pleitaantekeningen overgelegd.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd:
dat hij op of omstreeks 25 augustus 2015 in Aruba, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een pistool, in elk geval een vuurwapen, een kogel in de richting van de rug, althans het lichaam van die [slachtoffer], heeft geschoten, zijnde de verdere uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
artikel 2:259 jo. artikel 1:119 Wetboek van strafrecht
althans indien te aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht (kunnen) volgen
dat hij op of omstreeks 25 augustus 2015 in Aruba, ter uitvoering van het voornemen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk met een pistool, in elk geval een vuurwapen, een kogel in de richting van de rug, althans het lichaam van die [slachtoffer], heeft geschoten, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
(artikel 2:275 jo. artikel 1:119 van het Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke vereisten voldoet en dus geldig is.
Bevoegdheid van het gerecht
Krachtens de wettelijke bepalingen is het gerecht bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Redenen voor schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging gebleken.

4.Bewijsbeslissingen

B. Bewezenverklaring
Het gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat het bewezen acht:
dat hij op
of omstreeks25 augustus 2015 in Aruba, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een pistool, in elk geval een vuurwapen, een kogel in de richting van de rug, althans het lichaam van die [slachtoffer], heeft geschoten, zijnde de verdere uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, zoals doorgestreept in de tekst, is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

5.Bewijsmiddelen

De overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de wettige bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen in geval van hoger beroep in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
Bewijsoverwegingen
De verdachte heeft verklaard dat hij op de rug van het slachtoffer heeft gericht en dat het zijn doel was om het slachtoffer te laten stoppen met rennen. Door zijn kennis van schieten wist hij dat, gelet op de grote afstand (blijkens zijn verklaring bij de politie: van meer dan 20 meter) tussen hem en het slachtoffer, de kans om raak te schieten zeer klein was als hij op de benen van het slachtoffer had gericht, aldus de verdachte. Het handelen van de verdachte, te weten het gericht op de rug van het slachtoffer schieten van een afstand waarbij het slachtoffer in zijn rechterheup werd geraakt, roept een kans op de dood in het leven die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Als geoefend schutter en politieagent kan het niet anders zijn dan dat de verdachte zich van die kans bewust was. Met het schieten, waarbij de verdachte zich naar eigen zeggen heeft laten leiden door slechts één doel, te weten het slachtoffer te laten stoppen met rennen, heeft verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bewust aanvaard. Het gerecht acht dan ook voorwaardelijk opzet op de dood wettig en overtuigend bewezen.

6.Kwalificatie en strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 2:259 jo. 1:119 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van zijn dienstwapen en er derhalve sprake is van een rechtvaardigingsgrond.
Ingevolge artikel 3 van de Landsverordening politie (AB 1988 no. 18) is de politieambtenaar bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening of functie geweld te gebruiken tegen personen en goederen, wanneer het daarmede beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf. De uitoefening van deze bevoegdheid dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn. Bij het landsbesluit ambts- en geweldsinstructie politie (AB 2005 no. 66) is nader uitgewerkt wanneer en op welke wijze door een politieambtenaar in functie bij aanhouding een vuurwapen mag worden gebruikt.
De politieambtenaar dient de mate van het aan te wenden geweld bij het gebruik van een vuurwapen af te wegen tegen de inbreuk die op de rechtsorde wordt gemaakt. Daarbij dient hij te streven naar evenredigheid tussen het beoogde doel en het geweldsmiddel en hanteert het minst ingrijpende geweldsmiddel dat aanvaardbare resultaten oplevert, waarbij de daaraan verbonden risico’s zoveel mogelijk dienen te worden beperkt.
Een handvuurwapen mag onder andere worden gebruikt om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijze mag worden aangenomen dat deze een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuur- of steekwapen bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken. De verdachte heeft verklaard dat hij er vanuit ging dat het latere slachtoffer een vuurwapen bij zich had omdat de verdachte had gezien dat het slachtoffer, nadat hij eerder zijn kinderen uit een auto had gehaald, weer terug naar de auto was gegaan en met zijn rug naar de verbalisanten gekeerd iets uit zijn auto pakte en in zijn broekzak deed en vervolgens weer terug liep naar de agenten en zijn partner, terwijl hij volgens een getuige even daarvoor zijn partner met de dood had bedreigd. Ter zitting heeft de verdachte daaraan toegevoegd dat aan voornoemde veronderstelling heeft bijgedragen dat het slachtoffer, nadat hij was weggerend, volgens een getuige, zijn partner ook nog telefonisch had bedreigd. De verschillende getuigen noch de twee agenten die samen met de verdachte op de melding waren afgekomen, hebben in hun verklaringen bevestigd dat het slachtoffer, nadat hij zijn kinderen uit de auto had gehaald, op een bepaald moment weer terug naar de auto was gelopen en iets uit de auto pakte. Agente [agente 1] heeft verklaard dat zij zag dat het slachtoffer de kinderen uit de auto had gehaald, daarna het jongste kind aan zijn partner gaf en zijn partner vervolgens aan haar arm beet hield. De partner rukte zich van het slachtoffer los, waarna zij, agente [agente 1], een gebaar maakte naar de verdachte om het slachtoffer aan te houden. Agente [agente 1] zag volgens haar verklaring vervolgens dat de verdachte naar het slachtoffer toeliep om hem aan te houden en dat het slachtoffer vervolgens wegrende. Bij het slachtoffer is geen vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aangetroffen. Het ligt naar het oordeel van het gerecht ook niet voor de hand dat het slachtoffer, terwijl de agenten ter plaatse waren, een vuurwapen uit de auto zou halen en vervolgens daarmee naar de agenten en zijn partner terug zou lopen. Dat de verdachte ervan uit mocht gaan dat het slachtoffer een vuurwapen in zijn broekzak had gestoken is naar het oordeel van het gerecht niet in voldoende mate gebleken, terwijl uit een enkele (herhaalde) verbale bedreiging met de dood evenmin afgeleid kan worden dat iemand een voor onmiddellijk gebruik gereed vuurwapen bij zich draagt. Het slachtoffer heeft op geen enkel moment zichtbaar een vuurwapen tevoorschijn gehaald. Van een situatie zoals bedoeld in artikel 38 lid 1 onder a van voornoemd Landsbesluit, waarin ten aanzien van het slachtoffer redelijkerwijze mocht worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed vuurwapen bij zich droeg en dat hij dit tegen personen zou gaan gebruiken is derhalve naar het oordeel van het gerecht niet gebleken.
Van een andere bevoegdheid om een handvuurwapen te gebruiken is evenmin gebleken. Een handvuurwapen mag weliswaar ook worden gebruikt om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding onttrekt maar daarbij moet ook sprake zijn van een verdenking van het plegen van een ernstig misdrijf, welk misdrijf moet zijn aan te merken als een grove aantasting van de rechtsorde. Het slachtoffer werd verdacht van eenvoudige mishandeling en mogelijk ook bedreiging, hetgeen geen misdrijven in bedoelde zin zijn. Van het handvuurwapen mag bovendien geen gebruik worden gemaakt, indien de identiteit van de aan te houden persoon bekend is en redelijkerwijs mag worden aangenomen dat uitstel van de aanhouding geen onaanvaardbaar te achten gevaar voor de rechtsorde met zich brengt. De identiteit van het slachtoffer was bekend, terwijl naar het oordeel van het gerecht uitstel van de aanhouding geen onaanvaardbaar te achten gevaar voor de rechtsorde met zich mee bracht. Het slachtoffer heeft immers geen moment een vuurwapen tevoorschijn gehaald en had zich juist van de situatie onttrokken door op de vlucht te gaan.
Van een politieambtenaar, die is aangesteld om zijn taak uit te voeren met in zijn uitrusting een geladen dienstwapen, mag worden gevergd dat hij meer dan de gemiddelde burger, ook in precaire situaties waarin hij moet optreden, zijn zelfbeheersing en het overzicht behoudt en in staat is om adequate beslissingen te nemen en niet instinctief zal overgaan tot het gebruik van zijn dienstwapen. Naar het oordeel van het gerecht hebben zich geen feiten of omstandigheden voorgedaan waaruit de verdachte zou hebben kunnen en mogen afleiden dat hij zijn vuurwapen mocht gebruiken. Daarvoor is onvoldoende dat het slachtoffer aan de politie wilde ontkomen nadat hij zijn partner had mishandeld en bedreigd, zelfs al zou de verdachte er gerechtvaardigd vanuit zijn gegaan dat het slachtoffer een vuurwapen bij zich droeg. Dat de verdachte volgens zijn eigen verklaring direct voorafgaand aan het schieten een waarschuwing heeft gegeven aan het slachtoffer maakt dit niet anders. Niet is vast komen te staan dat zich een dusdanige gevaarlijke situatie heeft voorgedaan, dat de verdachte gericht op het slachtoffer mocht schieten.
Dit alles brengt het gerecht tot het oordeel dat de verdachte zijn bevoegdheid om aanhoudingsvuur te gebruiken niet op de juiste wijze en derhalve niet rechtmatig heeft uitgeoefend, waardoor hem geen beroep toekomt op één der strafuitsluitingsgronden van artikel 1:114 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
Het bewezenverklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.

8.Oplegging van straf of maatregel

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het gerecht na te noemen beslissing passend. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de uitoefening van zijn functie als politieambtenaar geschoten op een persoon die zich aan zijn aanhouding trachtte te onttrekken. Daarbij is deze persoon geraakt in zijn rechterheup. De verdachte heeft letsel en pijn aan het slachtoffer toegebracht en het risico op dodelijk letsel in het leven geroepen. Verdachte heeft echter niet gehandeld vanuit de wens om het slachtoffer te doden of ernstig te verwonden. De verdachte is door zijn werk in deze situatie terecht gekomen waarin hij ten onrechte heeft gemeend te mogen schieten. De verdachte heeft een verkeerde beslissing genomen. Daarbij houdt het gerecht rekening met het feit dat de verdachte ten tijde van het plegen van het feit een jonge agent was die nog geen twee jaar op straat werkte en dat hij blijkens zijn eigen verklaring bij de landsrecherche na 2012 geen schietoefeningen of -instructies heeft gehad. Daarbij komt dat een politieambtenaar al een zware straf ondergaat doordat hij zich publiekelijk dient te verantwoorden in de rechtszaal. De verdachte heeft bovendien geruime tijd moeten wachten op de afdoening van de zaak, terwijl de verdachte na het incident is blijven doorwerken. In het voordeel van de verdachte weegt ook mee dat hij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Alles overwegende is het gerecht van oordeel dat met de constatering dat verdachte een strafbaar feit heeft begaan en dat hij daarvoor strafbaar is, kan worden volstaan. Het gerecht zal aan verdachte dan ook geen (voorwaardelijke) straf of maatregel opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 1:12 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

Het gerecht:
verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit zoals hierboven bewezen geacht heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte hiervoor strafbaar;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hierboven omschreven;
bepaalt dat
geen straf of maatregelzal worden opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. M. Schoemaker en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit gerecht op 11 mei 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.