ECLI:NL:OGEAA:2017:556

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
4 juli 2017
Publicatiedatum
11 juli 2017
Zaaknummer
E.J. 612 van 2017/AUA201700663
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag van een algemeen directeur van Colegio EPI en de gevolgen daarvan

In deze zaak gaat het om de opzegging van de arbeidsovereenkomst van [eiser], die als algemeen directeur werkzaam was bij Colegio EPI. De arbeidsovereenkomst, die op 1 februari 2015 inging voor de duur van vijf jaar, werd opgezegd door het openbaar lichaam Het Land Aruba per 1 juni 2017. De opzegging volgde na een reeks klachten van medewerkers over de houding en het gedrag van [eiser], die door de Minister van Onderwijs en Gezin werd gekarakteriseerd als onprofessioneel en onacceptabel. Ondanks meerdere waarschuwingen en klachten, bleef [eiser] zijn gedrag niet aanpassen, wat leidde tot een verstoorde arbeidsrelatie en uiteindelijk tot zijn ontslag.

Tijdens de procedure verzocht [eiser] de rechter om te verklaren dat de opzegging kennelijk onredelijk was en om herstel van zijn dienstverband. Het gerecht oordeelde dat de opzegging inderdaad kennelijk onredelijk was, omdat de gevolgen voor [eiser] onevenredig groot waren in vergelijking met het belang van Het Land bij de beëindiging van het dienstverband. Het gerecht stelde vast dat [eiser] onvoldoende was ondersteund door Het Land en dat hij niet in staat was om ander werk te vinden door de negatieve publiciteit rondom zijn persoon.

De rechter besloot dat Het Land het dienstverband met [eiser] moest herstellen, maar dat dit bevel vervalt indien aan [eiser] een afkoopsom van Afl. 23.865,00 bruto wordt betaald. Daarnaast werd Het Land veroordeeld tot betaling van het overeengekomen loon vanaf 1 juni 2017 tot aan de dag dat het dienstverband rechtsgeldig is beëindigd, en tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser].

Uitspraak

Beschikking van 4 juli 2017
Behorend bij E.J. 612 van 2017/AUA201700663
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te Aruba,
hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. H.S. Croes,
tegen:
het openbaar lichaam
HET LAND ARUBA
gevestigd te Aruba,
hierna ook te noemen: Het Land,
gemachtigde: de advocaat mr. D. Canwood.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de brief d.d. 12 juni 2017 van mr. Croes met de producties 1 tot en met 8 (productie 8 ontbrak);
- de brief d.d. 14 juni 2017 van mr. Canwood met de producties 15, 16 en 17;
- de brief van 14 juni 2017 van mr. Croes met producties 9 t/m 14;
- de overgelegde aantekeningen ter zitting van mr. Croes;
- de overgelegde aantekeningen ter zitting van mr. Canwood;
- de ter zitting overgelegde akte, houdende incidentele conclusie van eis;
- de behandeling ter zitting van 20 juni 2017 en de daarvan gemaakte aantekeningen van de griffier.
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag beschikking zou worden gegeven.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Tussen Colegio EPI (hierna EPI) en [eiser] is een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen ingaande 1 februari 2015 voor de duur van vijf jaar. De functie van [eiser] is algemeen directeur.
2.2
Op 2 december 2015 klagen negen werknemers schriftelijk over de houding en de bejegening van [eiser].
2.3
Op 28 januari 2016 dient Irina Croes, school maatschappelijk werkster een klacht in tegen [eiser] bij de Minister van onderwijs en gezin, hierna de Minister.
2.4
Op 19 februari 2016 ontvangt [eiser] een schriftelijke waarschuwing van de Minister naar aanleiding van het optreden van [eiser] tijdens een bespreking met de vakbond TOPA. De Minister verwijt [eiser] ‘een chronisch gebrek aan inschatting- en inlevingsvermogen ten aanzien van dit soort besprekingen’. In een al gespannen sfeer op het EPI heeft [eiser] - aldus de Minister - olie op het vuur gegooid. De Minister stelt voorts dat [eiser] meerdere keren door DPS en door het Ministerie hierop is aangesproken dat hij zich in dit soort arbeidsconflicten diplomatieker op moet stellen. Volgens de Minister zoekt [eiser] voortdurend de confrontatie op. Aangezien [eiser] van zowel DPS als het Ministerie meerdere malen dringend verzocht is om zijn gedrag aan te passen, ziet de Minister zich genoodzaakt om [eiser] een officiële waarschuwing te geven.
2.5
Dezelfde dag ontvangt [eiser] een tweede schriftelijke waarschuwing. Volgens de Minister doet [eiser] uitspraken die zijn bevoegdheid te buiten gaan. Wederom verwijt de Minister [eiser] een chronisch gebrek aan inschatting- en inlevingsvermogen en een gebrek aan kennis van de relevante wetgeving.
2.6 [
eiser] heeft bezwaarschriften ingediend tegen beide klachten. Hierop is hij op 30 mei 2016 gehoord door de Directeur Directie Onderwijs. Samenvattend is [eiser] van mening dat hij niet serieus is genomen door DPS en de Minister. Door gebrek aan informatie en steun heeft men hem laten struikelen en hem vervolgens een standje gegeven. Bovendien zijn de rechten en plichten behorende bij zijn functie niet bekend en nergens schriftelijk te vinden.
2.7
Bij brief van 3 juni 2016 deelt de Minister [eiser] mee dat zijn bezwaarschriften en de mondelinge behandeling geen aanleiding geven om de schriftelijke waarschuwingen in te trekken.
2.8
Op 25 februari 2016 vraagt [naam X] in een brief aan [eiser] aandacht voor het feit dat zij problemen heeft met zijn stijl van leidinggeven, die in haar ogen niet constructief is.
2.9
Op 13 april 2016 dient de heer [naam Y] een schriftelijke klacht in tegen [eiser]. Hij beklaagt zich over de wijze waarop [eiser] hem bejegent.
2.1
Op 14 juni 2016 dient de opleidingsmanager [naam Z] een klacht in tegen [eiser] over zijn ‘onbehoorlijke houding’ jegens hem en anderen.
2.11
Op 11 juli 2016 klaagt [naam P] bij het hoofd DPS, [naam L], over het autoritaire optreden van [eiser].
2.12
Op 20 augustus 2016 is [eiser] vrijgesteld van zijn taken als algemeen directeur, in afwachting van onderhandelingen over een schikking.
2.13
Bij brief van 7 maart 2017 zegt DPS de arbeidsovereenkomst met [eiser] op tegen 1 juni 2017. In de ontslagbrief is onder meer vermeld:

Zoals u welbekend is u reeds vanaf 20 augustus 2016 verzocht om niet op het werk te verschijnen, daar uw aanwezigheid op Colegio EPI onhoudbaar was geworden. […] Vanaf die datum was het expliciet duidelijk dat uw arbeidsovereenkomst als Algemeen Directeur beëindigd zou worden. Sedert die datum bleef u volgens afspraak thuis met behoud van salaris en werd getracht om een compromis te vinden over de modaliteiten voor een minnelijke stopzetting van de vijfjarige arbeidsovereenkomst. Inmiddels zijn er meer dan zes maanden verstreken, zonder dat een akkoord bereikt kon worden.
Dienaangaande wijst de Minister op het volgende.
In de eerste plaats ontving u voldoende waarschuwingen en kansen om uw functioneren als algemeen directeur van Colegio EPI te verbeteren. Echter konden geen verbeteringen waargenomen worden. Bovendien is de aard van de vastgestelde tekortkomingen dermate ernstig en de verstandhouding tussen u en het personeel van Colegio EPI dermate verstoord, dat u onmogelijk nog kan functioneren binnen Colegio EPI. Meer, door uw conflict opzoekende en niet-oplossingsgerichte aanpak ten aanzien van het onderwijzend personeel en de vakbonden, moet geconcludeerd worden dat u niet over de nodige vaardigheden beschikt om als leidinggevende te werken voor het openbare onderwijs in Aruba.
[…]
Rekening houdend met het uitblijven van een minnelijke regeling en het feit dat u de facto reeds meer dan zes maanden in een periode van opzegging verkeert, wordt uw arbeidsovereenkomst door middel van onderhavig schrijven formeel opgezegd met in achtneming van een opzeggingsperiode van twee maanden. Uw dienstverband komt dan ook met ingang van 1 juni 2017 ten einde.’
2.14
Bij brief van 11 mei 2017 berichten 10 medewerkers van EPI dat zij niet langer bereid zijn met [eiser] te werken en verzoeken zij om overplaatsing indien [eiser] onverhoopt terug geplaatst wordt.
2.15
Bij brief van 17 mei 2017 legt [naam M]- mede directielid - een schriftelijk verklaring af over haar ervaringen met [eiser]. Zij verklaart onder meer dat [eiser] veel mensen heeft gekwetst en de werksfeer negatief heeft beïnvloed.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
eiser] verzoekt - na wijziging van eis - te verklaren voor recht dat de opzegging kennelijk onredelijk is en verzoekt, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, het Land te bevelen het dienstverband te herstellen en te veroordelen de kosten van de opslag van de boedel te vergoeden, tot betaling van immateriële schadevergoeding en het loon tot aan de dag dat het dienstverband rechtsgeldig is geëindigd alsmede het Land in de kosten van de procedure te veroordelen.
3.2 [
eiser] grondt zijn verzoek erop dat het ontslag kennelijk onredelijk is, omdat de opgegeven reden vals of voorgewend is en vanwege de ernstige gevolgen hiervan.
3.3
Het Land voert gemotiveerd verweer dat bij de beoordeling aan de orde komt.

4.DE BEOORDELING

4.1
Indien een der partijen de dienstbetrekking al of niet met inachtneming van de voor de beëindiging geldende bepalingen kennelijk onredelijk doet eindigen, kan de rechter ingevolge artikel 7A:1615s BWA aan de wederpartij naar billijkheid een schadevergoeding toekennen. De rechter kan evenwel ook de partij die schadeplichtig is geworden veroordelen het dienstverband te herstellen (7A:1615t BWA). Beëindiging van de dienstbetrekking door de werkgever zal onder andere kennelijk onredelijk geacht kunnen worden wanneer deze geschiedt zonder opgave van redenen of onder opgave van een valse reden en wanneer, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de beëindiging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij die beëindiging. Ter beantwoording van de vraag of het ontslag op de voet van art. 7A:1615s BW kennelijk onredelijk is, dienen alle omstandigheden ten tijde van het ontslag in aanmerking te worden genomen.
4.2 [
eiser] is op 1 februari 2015 begonnen als Algemeen Directeur van een school die reeds geruime tijd kampte met complexe problematiek. Het lag op de weg van het bevoegde gezag om [eiser] voorafgaande aan zijn indiensttreding uitvoerig te informeren over de interne verhoudingen binnen de school, de wijze van communiceren, de taakverdeling tussen de dagelijkse leiding en het bestuur etc. Vast staat dat [eiser] voorafgaande aan zijn indiensttreding geen goed beeld heeft gekregen van wat er zoal speelde binnen Colegio EPI, hoe de onderlinge verhoudingen waren, welke spanningen er heersten en vooral welke omgangsvormen domineerden. Ook staat vast dat [eiser] voorafgaande aan de aanvang van zijn dienstverband géén duidelijke taakomschrijving heeft gekregen, noch gewezen is op de gespannen verhouding tussen zijn bevoegdheden als Algemeen Directeur en die van DPS respectievelijk de Minister op bestuurlijk niveau. Binnen dit voor hem onbekende krachtenveld moest [eiser] zijn weg vinden, de nodige kennis vergaren, vertrouwen winnen en werken aan de door het Land aan hem opgedragen doelstellingen.
4.3
De managementstijl van [eiser] bleek al na korte tijd te botsen met de cultuur binnen EPI. Nog binnen het jaar klaagden 9 werknemers over zijn houding en zijn wijze van bejegenen. Hierbij bleef het echter niet. Er volgden nog diverse klachten van dezelfde en andere werknemers. De rode draad in de verschillende klachten is de houding van [eiser], die naar Arubaanse begrippen niet respectvol en onvriendelijk was. Ook ontstonden er fricties tussen DPS en [eiser], omdat hij - in onwetendheid - onbevoegd besluiten nam. [eiser] werd hiervoor door DPS en/of de Minister regelmatig op zijn vingers getikt.
4.4
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaarde de heer [naam J] (juridisch adviseur van de Minister) cq [naam Q] (DPS) dat de heer [eiser] door hen regelmatig is gewaarschuwd en begeleid. Dit mocht echter niet baten. Wat hier verder ook van zij, nu het Land deze stelling niet met verifieerbare stukken heeft onderbouwd, wordt deze gepasseerd. Echter zelfs indien aangenomen dient te worden dat [eiser] adequaat is begeleid teneinde zijn managementstijl aan te passen, viel voor hem medio 2016 het doek. De gelederen binnen het management van EPI hadden zich gesloten en het noodzakelijke vertrouwen in [eiser] had een dieptepunt bereikt.
4.5
Hoe onrechtvaardig [eiser] de gang van zaken ook ervaren heeft, niet gesteld kan worden dat het ontslag kennelijk onredelijk is omdat het gebaseerd is op
een valse of voorgewende reden. Uit de ontslagbrief volgt immers genoegzaam dat DPS/het Land [eiser] niet langer geschikt achtte om dagelijks leiding te geven aan Colegio EPI. Dit besluit is in lijn met de eerdere waarschuwingen. Dit laat onverlet dat de opzegging kennelijk onredelijk kan zijn op grond van
het gevolgencriterium. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
4.6 [
eiser] is met zijn gezin naar Aruba verhuisd, omdat hem een baan voor de duur van 5 jaar in het vooruitzicht was gesteld. Hij heeft hiervoor kosten moeten maken, die niet allemaal vergoed werden. Met [eiser] is het gerecht van oordeel dat het Land hem onvoldoende heeft ondersteund en niet in bescherming heeft genomen tegen de klaagzangen van de managers en vakbonden. Aldus is het afbreukrisico volledig voor rekening van [eiser] gekomen. De ter zitting geponeerde stelling van het Land dat [eiser] regelmatig gewaarschuwd en begeleid is door DPS, wordt - gelet op de gemotiveerde betwisting - als onvoldoende feitelijk onderbouwd verworpen. Het lag op de weg van het Land om aan te tonen welke inspanningen zij heeft betracht, teneinde [eiser] op het juiste spoor te krijgen. Het Land heeft dit verzuimd. Nu [eiser] onweersproken heeft verklaard dat hij er niet in slaagt om in Aruba ander werk te vinden vanwege de negatieve publiciteit rondom zijn persoon, is het gerecht van oordeel dat de gevolgen voor [eiser] onevenredig groot zijn in vergelijking met het belang van het Land bij de opzegging.
4.7
Uit het voorgaande volgt dat het ontslag kennelijk onredelijk is op grond van het gevolgencriterium. Nu [eiser] uitsluitend herstel van de dienstbetrekking heeft verzocht, wordt dit verzoek met ingang van heden toegewezen. Gelet op de verstoorde arbeidsrelatie acht het gerecht terugkeer niet opportuun. Om deze reden zal op grond van artikel 7A:1615t lid 3 BWA bepaald worden dat de verplichting tot het herstel van het dienstverband vervalt, indien aan [eiser] een afkoopsom wordt betaald. In het licht van de geschetste omstandigheden, waaronder de korte duur van het dienstverband, het feit dat [eiser] reeds 10 maanden betaald verlof heeft alsmede zijn leeftijd ten tijde van de opzegging, acht het gerecht een geringe afkoopsom gelijk aan 3 bruto maandsalarissen (zonder emolumenten) redelijk en billijk. Uitgaande van het overeengekomen bruto jaarsalaris (zonder emolumenten) van Afl. 95.460,00 bedraagt een bruto maandsalaris Afl. 7.955,00. De afkoopsom bedraagt aldus Afl. 23.865,00 bruto.
4.8
Het verzoek strekkende tot doorbetaling van het overeengekomen loon wordt toegewezen met ingang van 1 juni 2017 tot aan de dag dat het dienstverband rechtsgeldig is geëindigd of tot aan de dag waarop de afkoopsom is voldaan.
4.9
Wat betreft het verzoek strekkende tot vergoeding van opslagkosten van de boedel wordt als volgt overwogen. Volgens [eiser] is hij onvoldoende begeleid bij zijn verhuizing naar Aruba. Hierdoor is hij geconfronteerd met problemen bij de douane en heeft hij een boete van Afl. 6.000,00 opgelegd gekregen van het Openbaar Ministerie, wegens een (poging) tot het ontduiken van invoerrechten.
4.1
Met het Land is het gerecht van oordeel dat het Land niet aansprakelijk is voor de opgelegde invoerheffing cq boete. Zowel tegen de invoerheffing als de opgelegde boete stond bezwaar- en beroep open. Beide rechtsingangen zijn met voldoende waarborgen omkleed en [eiser] had deze wegen kunnen bewandelen, teneinde zijn schade te beperken. Nu het verzoek bovendien een juridische grondslag ontbeert, wordt dit afgewezen.
4.11.
Nu het Land grotendeels in het ongelijk is gesteld, wordt het Land in de kosten van de procedure veroordeeld.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
5.1
beveelt het Land het dienstverband met [eiser] per heden te herstellen;
5.2
bepaalt dat dit bevel vervalt op de dag dat het Land [eiser] een afkoopsom betaalt van AWG 23.865,00 bruto;
5.3
veroordeelt het Land tot betaling van het overeengekomen loon vanaf 1 juni 2017 tot aan de dag dat het dienstverband rechtsgeldig is beëindigd, zijnde bijvoorbeeld de dag waarop het Land de afkoopsom heeft voldaan;
5.4
veroordeelt het Land in de kosten van de procedure aan de zijde van [eiser] begroot op Afl. 50,00 griffierrecht en Afl. 2.500,00 voor salaris gemachtigde;
5.5
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Y.M. Vanwersch, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 4 juli 2017 in aanwezigheid van de griffier.