ECLI:NL:OGEAA:2017:55

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
24 januari 2017
Publicatiedatum
30 januari 2017
Zaaknummer
E.J. 1712 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag en schadevergoeding in arbeidszaak tussen werknemer en vennootschap

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, verzoekt [Verzoeker] een verklaring voor recht dat zijn ontslag door UTA kennelijk onredelijk was. [Verzoeker], geboren op 3 augustus 1964, was sinds 1 januari 2014 in dienst bij UTA als supervisor. Op 20 juni 2016 werd hij op staande voet ontslagen, wat hij betwist. Hij stelt dat er geen duidelijke ontslaggrond is opgegeven en dat hij recht heeft op schadevergoeding, achterstallig loon, vakantiedagen en uitbetaling van zijn spaartegoed. UTA voert verweer en vraagt om veroordeling van [Verzoeker] in de proceskosten.

De rechter oordeelt dat UTA niet voldoende heeft aangetoond dat [Verzoeker] op de hoogte was van de redenen voor zijn ontslag. De e-mail van 20 juni 2016, waarin het ontslag werd bevestigd, biedt onvoldoende duidelijkheid over de omstandigheden die tot het ontslag hebben geleid. De rechter concludeert dat er geen dringende reden was voor het ontslag en dat UTA schadeplichtig is. [Verzoeker] heeft recht op schadevergoeding, salaris tot het einde van het dienstverband, uitbetaling van zijn spaartegoed en vergoeding van niet-genoten vakantiedagen. De rechter wijst de vorderingen van [Verzoeker] grotendeels toe, met uitzondering van de vergoeding naar billijkheid, en compenseert de proceskosten.

De uitspraak, gedaan door mr. W.J. Noordhuizen, resulteert in een veroordeling van UTA tot betaling van Afl. 15.409,23 aan [Verzoeker], vermeerderd met wettelijke rente en wettelijke verhoging. De kosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Behorend bij E.J. 1712 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
Verzoeker,
te Aruba,
Verzoeker, hierna ook te noemen: [Verzoeker],
gemachtigde: de advocaat mr. C.B.A. Coffie,
tegen:
de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ULTIMATE TECHNICIANS (ARUBA) & COMPANY V.B.A.,
te Aruba,
Verweerder, hierna ook te noemen: UTA,
gemachtigde: de advocaat mr. M.E.D. Brown.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de brief met producties van [Verzoeker], ingediend op 27 oktober 2016;
- de brief met producties van UTA, ingediend op 27 oktober 2016;
- de overgelegde aantekeningen ter zitting van [Verzoeker];
- de behandeling ter zitting van 1 november 2016 en de daarvan gemaakte aantekeningen van de griffier;
- de kennisgeving van partijen van 29 november 2016 dat zij niet tot een regeling zijn gekomen en beschikking vragen.
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag beschikking zou worden gegeven.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
[Verzoeker], geboren op 3 augustus 1964, is op 1 januari 2014 in dienst getreden van UTA. Zijn meest recente functie is supervisor.
2.2
[Verzoeker] is in de tweede helft van juni 2016 op staande voet ontslagen. UTA schreef, voor zover belang, in dat verband op 20 juni 2016 aan [Verzoeker]:
We hereby wish to inform you that based on recent developments we hereby terminate our work relationship, as per Monday, June 20th, 2016.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
[Verzoeker] verzoekt – samengevat - verklaring voor recht dat het ontslag onregelmatig en kennelijk onredelijk was met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van UTA tot betaling van schadevergoeding naar billijkheid alsmede betaling van achterstallig loon, vakantiedagen en uitkering van het opgebouwde spaartegoed met nevenvorderingen.
3.2
[Verzoeker] grondt het verzoek erop dat geen ontslaggrond is opgegeven, tot datum ontslag niet het hele salaris werd betaald en [Verzoeker] recht heeft op vergoeding van niet-genoten vakantiedagen en uitkering van zijn spaarsaldo.
3.3
UTA voert hiertegen verweer, met verzoek tot veroordeling van [Verzoeker] in de proceskosten.

4.DE BEOORDELING

4.1
Volgens [Verzoeker], op wie de stelplicht met betrekking tot de onregelmatigheid en/of onredelijkheid van het ontslag rust, is hij op 20 juni 2016 op staande voet ontslagen zonder dat duidelijk is waarom. Wat wordt bedoeld met “recent developments” is [Verzoeker] onduidelijk.
4.2
Naar stelling van UTA is [Verzoeker] niet op 20 juni maar op zaterdag 18 juni 2016 op staande voet ontslagen. De heer [directeur], directeur van UTA, betrapte [Verzoeker] er toen op dat hij concurrerend werk voor derden deed. Hem is toen op die grond op staande voet ontslag aangezegd. Dat is bevestigd door de e-mail van 20 juni 2016.
4.3
Naar oordeel van het gerecht volgt uit de e-mail van 20 juni 2016 dat [Verzoeker] op die dag op staande voet is ontslagen. Dat de e-mail slechts een bevestiging zou zijn van een op 18 juni verleend ontslag volgt niet uit de tekst. Door UTA is verder niet voldoende gemotiveerd gesteld dat en waarom [Verzoeker] uit hetgeen was voorgevallen op 18 juni, mede in het licht van de tekst van de e-mail, redelijkerwijze moest verwachten en begrijpen dat die e-mail slechts een bevestiging van een eerder verleend ontslag behelsde.
4.4
Daarmee doet zich de vraag voor of [Verzoeker], niettegenstaande het feit dat in de e-mail van 20 juni 2016 slechts melding wordt gemaakt van “recent developments”, moest begrijpen waarom hij op staande voet werd ontslagen. Het gerecht is van oordeel dat dit niet het geval is. Uit de omstandigheid dat [Verzoeker] op 18 juni 2016 met UTA concurrerende werkzaamheden zou hebben verricht volgt niet zonder meer, dat hij moest begrijpen dat hij om die reden op staande voet ontslagen was. Ook niet in combinatie met het feit dat hij de bedrijfsauto toen moest inleveren van UTA en (in beginsel) zijn mobiele (werk)telefoon had moeten afgeven. Zulke maatregelen kunnen immers ook samenhangen met een schorsing van de werknemer. Dat geldt ook voor de mededeling dat [Verzoeker] nog van de advocaat van UTA zou horen in verband met de door UTA geleden schade. Het enkele inschakelen van een advocaat – waarvan het overigens kennelijk niet onmiddellijk gekomen is – hoeft voor de werknemer niet noodzakelijk op een ontslag op staande voet op dat moment te duiden maar eerder op de aanzegging van enige maatregel waarvoor de werkgever eerst advies van een advocaat wil inwinnen. Niet uit het oog verloren mag ten slotte worden dat [Verzoeker] niet zomaar een (standaard) werknemer was. Hij exploiteerde in overleg met UTA een onderneming die aan UTA goederen en inlener- althans onderaannemingdiensten verleende en waarin hij samen met dhr. [directeur], directeur van UTA, grootaandeelhouder was. Bij dergelijke, niet steeds duidelijke, verhoudingen bestaat voor een ‘werknemer’ minder aanleiding om gedrag van zijn ‘baas’ op te vatten als ontslag op staande voet.
4.5
Het voorgaande brengt met zich mee dat geen sprake is van het opzeggen van de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden die gelijktijdig aan de werknemer is meegedeeld als bedoeld in artikel 7A:1615o BW zodat UTA schadeplichtig is. Klaarblijkelijk vordert [Verzoeker] in dit verband schadevergoeding als bedoeld in artikel 7A:1615r BW. Nu het in dat verband gevorderde bedrag van Afl. 6.609,33 niet weersproken is komt dat voor toewijzing in aanmerking.
4.6
Het gerecht ziet geen aanleiding voor het daarnaast toekennen van een vergoeding naar billijkheid als bedoeld in artikel 7A:1615s lid 1 BW. Daarvoor is redengevend dat niet gebleken is dat [Verzoeker] zonder werk heeft gezeten en hij slechts kort in dienst van UTA is geweest. Niet bestreden is verder dat UTA een kleine onderneming is die pas is opgericht in augustus 2013 en nog opereert vanuit de woning van de heer [directeur] met slechts 5 werknemers. Bij een verklaring voor recht dat het ontslag kennelijk onredelijk was heeft [Verzoeker] daarom onvoldoende kenbaar belang.
4.7
Wel heeft [Verzoeker] recht op uitbetaling van zijn cessantia. Niet vastgesteld kan worden dat het einde van het dienstverband aan [Verzoeker] toe te rekenen is. De hoogte daarvan, ad Afl. 2.159,82 is niet bestreden.
4.8
Niet bestreden is verder dat [Verzoeker] recht heeft op salaris tot einde dienstverband. [Verzoeker] berekent dat op Afl. 3.448,32 hetgeen niet gemotiveerd is weersproken.
4.9
Ook is niet weersproken dat [Verzoeker] recht heeft op uitbetaling van zijn spaartegoed. Niet voldoende gemotiveerd weersproken is dat het tegoed, dat kennelijk met Afl. 100, per maand toeneemt zoals uit de loonstroken blijkt, per eind juni ad Afl. 600, bedraagt.
4.1
Niet bestreden is voorts dat [Verzoeker] wegens het eindigen van de arbeidsrelatie recht heeft op vergoeding van niet genoten vakantiedagen. [Verzoeker] becijfert die op 12. Volgens UTA heeft hij twee dagen te veel opgenomen. Dat laatste verweer is, in het licht van de op de laatste salarisstrook figurerende balans van 12 dagen, onvoldoende toegelicht. De vordering van Afl. 2.591,76 zal in zoverre ook worden toegewezen.
4.11
Aangezien de tegenvordering van UTA onvoldoende vaststaat komt haar op voet van artikel 6:136 BW geen beroep op verrekening toe.
4.12
Het gerecht zal de wettelijke verhoging op grond van artikel 7A:1614q BW overeenkomstig rechtspraak van het Gemeenschappelijk Hof, matigen tot 15%.
4.13
Nu partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld zal het gerecht de proceskosten compenseren.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
veroordeelt UTA tot betaling aan [Verzoeker] van een bedrag van Afl. 15.409,23, te vermeerderen met de wettelijke rente, steeds over het saldo van de dan openstaande hoofdsom vanaf 20 juni 2016 tot de dag waarop volledig zal zijn betaald en te vermeerderen met 15% wettelijke verhoging over Afl. 12.649,41;
compenseert de kosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart de veroordelingen in deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. Noordhuizen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 24 januari 2017 in aanwezigheid van de griffier.