ECLI:NL:OGEAA:2017:547

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
26 juni 2017
Publicatiedatum
11 juli 2017
Zaaknummer
Aua201700053
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar inzake waarnemingstoelage voor ambtenaar

In deze zaak heeft klaagster, een ambtenaar werkzaam bij de Dienst Openbare Werken in Aruba, beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar tegen ministeriële beschikkingen die haar waarnemingstoelage voor de jaren 2011, 2012 en 2013 niet volledig toekenden. Klaagster had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de Gouverneur en de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie, die haar niet als waarnemer voor het jaar 2013 hadden aangewezen en haar waarnemingstoelage voor 2011 niet volledig hadden uitbetaald. Het gerecht heeft vastgesteld dat klaagster haar bezwaarschrift tijdig heeft ingediend, maar dat haar bezwaar ongegrond is verklaard. Het gerecht oordeelde dat het beleid van de verweerder, dat toelagen niet meer dan drie jaren terug mogen werken, rechtmatig is en dat klaagster niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zij in 2013 de functie van manager beleid heeft waargenomen. De rechter heeft de zaak behandeld op 28 november 2016 en de uitspraak is gedaan op 5 juni 2017. De rechter heeft geoordeeld dat het bezwaar ongegrond is en dat er geen wettelijke grondslag is voor een veroordeling in de kosten, zoals door klaagster verzocht.

Uitspraak

Uitspraak van 5 juni 2017
Gaza nr. 1382 van 2016
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klaagster],
wonende te Aruba,
KLAAGSTER,
procederend in persoon,
tegen:
DE GOUVERNEUR,
DE MINISTER VAN RUIMTELIJKE ONTWIKKELING, INFRASTRUCTUUR EN INTEGRATIE,
zetelende te Aruba,
VERWEERDERS,
gemachtigde: mr. J.O. Senchi (DJWZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij Landsbesluit van 12 april 2016 no. 21 is klaagster voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 en van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 aangewezen om bij afwezigheid, belet of ontstentenis van de manager beleid bij de Dienst Openbare Werken, als eerste waarnemer op te treden.
Bij ministeriele beschikking van 12 mei 2016 no. DRH 1588 is aan klaagster een waarnemingstoelage toegekend voor de periode van 1 april 2011 tot en met 31 december 2011 en voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012.
Tegen deze beschikkingen heeft klaagster op 10 juni 2016 pro forma bezwaar gemaakt bij het gerecht. Op 25 november 2016 heeft klaagster de gronden waarop haar bezwaar is gericht ingediend.
Verweerder heeft een contramemorie ingediend.
De zaak is op 28 november 2016 behandeld ter zitting, alwaar zijn verschenen klaagster in persoon en verweerder bij gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

2.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
2.2
Klaagster heeft onweersproken gesteld dat zij de bestreden beschikkingen op 16 mei 2016 heeft ontvangen, zodat het gerecht ervan uitgaat dat zij haar bezwaarschrift heeft ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop zij de bestreden beschikking heeft ontvangen. Klaagster is derhalve ingevolge artikel 41, derde lid van de La ontvankelijk.
Juridisch kader
2.3
Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Lma wordt, indien een wettelijke regeling continuïteit in de vervulling van een ambt veronderstelt en tot dat ambt niet meer ambtenaren zijn aangesteld, die het geheel of gedeeltelijk kunnen waarnemen, dan wel indien het belang van de dienst dit vordert, de daartoe in aanmerking komende ambtenaar door het bevoegde gezag met de tijdelijke waarneming van dat ambt belast, al dan niet met ontheffing uit zijn eigenlijke betrekking.
Ingevolge het tweede lid, heeft de ambtenaar die overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid is belast met de tijdelijke waarneming van een ambt, dat in belangrijkheid en verantwoordelijkheid aanmerkelijk uitgaat boven het eigenlijke ambt van de ambtenaar, over de tijd der waarneming aanspraak op toekenning door de betrokken minister van een toelage boven zijn eigen bezoldiging, ten bedrage van het verschil tussen de bezoldiging, welke hij zou genieten, ware hij definitief benoemd in het ambt dat hij waarneemt, en zijn eigen bezoldiging, met inachtneming van de bepalingen betreffende persoonlijke toelage(n) indien de waarneming:
a. 30 dagen of langer onafgebroken heeft geduurd;
b. in een tijdvak van zes maanden in totaal gedurende 30 dagen of langer heeft geduurd;
c. in een tijdvak van twaalf maanden in totaal 60 dagen of langer heeft geduurd.
Beoordeling van het bezwaar
2.4
Klaagster, werkzaam als ambtenaar in de functie van beleidsmedewerker bij de Dienst Openbare Werken (hierna: DOW), is het er – kennelijk – niet mee eens dat zij voor het jaar 2013 niet als waarnemer van de functie manager beleid is aangewezen, en voor dat jaar geen waarnemingstoelage heeft ontvangen. Volgens klaagster heeft zij over de jaren 2011, 2012 en 2013 onafgebroken als waarnemer van die functie opgetreden. Verder meent klaagster dat de waarnemingstoelage over het jaar 2011 ten onrechte niet volledig aan haar is uitbetaald.
2.5
Verweerder voert als verweer aan dat ingevolge het bestendige beleid, toelagen niet meer dan drie jaren mogen terugwerken gerekend vanaf de datum van de officiële registratie van het verzoek. Het verzoek van klaagster is op 11 maart 2014 geregistreerd waardoor zij met ingang van 1 april 2011 in aanmerking komt voor de waarnemerstoelage. Verweerder volhardt verder bij het standpunt dat klaagster voor het kalenderjaar 2013 geen werkzaamheden heeft verricht behorende tot de functie van manager beleid en of op enige manier de functie heeft waargenomen naast haar normale werkzaamheden.
2.6
Het verweer slaagt. In navolging van diverse uitspraken van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken, oordeelt het gerecht dat het door verweerder gehanteerde bestendige beleid van drie jaar terugwerkende kracht bij bevorderingen en toekenning van toelagen, de rechterlijke toets doorstaat. Niet is immers gebleken dat stelselmatig van dit beleid wordt afgeweken. De in de bestreden ministeriële beschikking gekozen ingangsdatum is, gelet op het feit dat het verzoek dateert van 11 maart 2014, daarmee in overeenstemming.
2.7
Voor zover klaagster heeft betoogd dat haar niet kan worden tegengeworpen dat de dienstleiding geen verzoek of voorstel heeft gedaan tot toekenning aan haar van een waarnemerstoelage, overweegt het gerecht dat de ambtenaar een eigen verantwoordelijkheid heeft om dergelijke verzoeken te doen. Het betoog faalt.
2.8
Voor wat betreft het verzoek van klaagster om haar waarnemingstoelage toe te kennen over het jaar 2013 overweegt het gerecht, dat uit de door partijen overgelegde stukken niet, althans onvoldoende is gebleken dat klaagster in het jaar 2013 de functie van manager beleid heeft waargenomen. Zij is ook niet als zodanig aangewezen. Nu klaagster de functie niet heeft waargenomen, komt zij op grond van artikel 26 Lma niet in aanmerking voor een toelage.
2.9
Het bezwaar is ongegrond.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in ambtenarenzaken te Aruba, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 5 juni 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, La).