ECLI:NL:OGEAA:2017:54

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
26 januari 2017
Publicatiedatum
27 januari 2017
Zaaknummer
K.G. 2779 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over de vraag of er een overeenkomst bestaat tussen eiser en Land Aruba

In deze zaak, die op 26 januari 2017 werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, vorderde eiser, vertegenwoordigd door mr. G. de Hoogd, een veroordeling van de publiekrechtelijke rechtspersoon Land Aruba, vertegenwoordigd door de heer A. Lumenier, tot betaling van verschillende bedragen die verband hielden met een vermeende overeenkomst van opdracht. Eiser stelde dat hij recht had op betaling voor zijn werkzaamheden die hij had verricht in het kader van de economische en sociale ontwikkeling van Aruba, en dat Land Aruba tekortschiet in de nakoming van deze overeenkomst.

De procedure omvatte onder andere een verzoekschrift, pleitnota's van beide partijen en aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 11 januari 2017. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de gestelde overeenkomst de rechtsverhouding tussen partijen beheerst. De rechter benadrukte dat voor een toewijzing van de vordering in kort geding, er een redelijke mate van zekerheid moet zijn dat de vordering in een bodemprocedure zal slagen.

De rechter concludeerde dat de vorderingen van eiser afstuiten op de Comptabiliteitsverordening 1989, die bepaalde dat voor een overeenkomst met een financieel belang van meer dan Afl. 10.000,- een onderhandse aanbesteding vereist is. Aangezien niet was aangetoond dat deze procedure was gevolgd, werd de vordering afgewezen. Eiser werd bovendien veroordeeld in de proceskosten, die op nihil werden begroot, omdat Land Aruba zich had laten vertegenwoordigen door een eigen medewerker. Het vonnis werd uitgesproken door mr. W.J. Noordhuizen in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 26 januari 2017
Behorend bij K.G. 2779 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[Eiser],
te Aruba,
hierna ook te noemen: Eiser,
gemachtigde: de advocaat mr. G. de Hoogd,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
LAND ARUBA,
te Aruba,
hierna ook te noemen: Land Aruba,
gemachtigde: de heer A. Lumenier.

DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de pleitnota van [eiser];
- de pleitnota van Land Aruba;
- de aantekeningen van de griffier ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 11 januari 2017.
Aan partijen is (nader) meegedeeld dat op 26 januari 2017 vonnis zou worden gewezen.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Tussen [eiser] en [naam adviseur van de minister-president], adviseur van de minister-president en voorzitter van (toen) de stichting Nos Atardi, hebben een aantal gesprekken plaatsgevonden in verband met de economische en sociale ontwikkeling van Aruba en de bijdrage die [eiser] daaraan met zijn ervaring zou kunnen leveren.
2.2
In dat kader heeft [eiser] zich ingezet voor het realiseren van naschoolse opvang. Daarvoor is hij betaald door de stichting Nos Atardi.
2.3
Ook heeft [eiser] op 27 september 2016 een eerste 5 pagina tellend document met een concept voor projecten die in het kader van Planning Aruba 2025 zouden kunnen worden gerealiseerd aan [naam adviseur van de minister-president] doen toekomen.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
[Eiser] vordert – samengevat –veroordeling van Land Aruba tot betaling van Afl. 2.000, over september 2016, Afl. 4.000, over oktober 2016, toelating tot het verrichten van werk en betaling van Afl. 10.000, per maand vanaf november 2016 tot 30 september 2017, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van Land Aruba tot vergoeding van de proceskosten.
3.2
[Eiser] grondt de vordering erop dat Land Aruba tekortschiet in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht.
3.3
Land Aruba voert hiertegen verweer.

4.DE BEOORDELING

4.1
Om een voorziening te kunnen treffen als gevorderd, dient met een redelijke mate van zekerheid aangenomen te kunnen worden, dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld, dat deze - of een vergelijkbare - vordering zal slagen. Bij deze beoordeling kan dus slechts een voorlopig oordeel worden gegeven en die beoordeling moet geschieden op basis van hetgeen in deze korte procedure naar voren is gebracht en aannemelijk is gemaakt. Daarbij komt betekenis toe aan de belangen van partijen, waaronder het belang van [eiser] om op korte termijn in zijn levensonderhoud te voorzien en het belang van Land Aruba om niet geconfronteerd te worden met een oninbare restitutievordering in het geval dat in de bodemzaak de vordering van [eiser] zou worden afgewezen.
4.2
Naar oordeel van de voorzieningenrechter is in kort geding, in het licht van bovenstaand criterium, niet in voldoende mate vast komen te staan, dat de door [eiser] gestelde overeenkomst de rechtsverhouding van partijen beheerst.
4.3
[Eiser] grondt de vordering tot nakoming van de overeenkomst kennelijk op een met [naam adviseur van de minister-president], adviseur van de minister-president, tot stand gekomen afspraak, dat [eiser] in de periode van, aanvankelijk 1 maart, later 1 juni 2016 tot en met 30 september 2017 (einde regeringsperiode van het huidige kabinet) zich in het kader van het project “Planning Aruba 2025” tegen betaling van, aanvankelijk, Afl. 10.000, per maand, later voor de eerste drie maanden Afl. 4.000, per maand, zou inzetten voor de economische en sociale ontwikkeling van Aruba en de planning daarvan op lange termijn. Een en ander nadat [eiser] eerder al vast werkzaam was geweest ten behoeve van een project voor naschoolse opvang (Nos Atardi) en daarvoor ook werd betaald.
4.4
Artikel 23 lid 1 van de Comptabiliteitsverordening 1989 luidt:
1. Op straffe van nietigheid blijkt uit geschrifte van het door of namens een minister verrichten van een privaatrechtelijke rechtshandeling met een geldelijk belang.Artikel 25 leden 1 en 2 van de Comptabiliteitsverordening 1989 luiden:
1. Een werk, een levering of een dienstverrichting waarvan de geraamde kosten Afl. 100.000,- of meer bedragen, wordt slechts toegewezen, nadat daartoe een openbare aanbesteding is gehouden.2. Een werk, een levering of een dienstverrichting waarvan de geraamde kosten minder dan Afl. 100.000,-, maar meer dan Afl. 10.000,- bedragen, wordt slechts toegewezen, nadat daartoe een onderhandse aanbesteding is gehouden, tenzij de betrokken minister van oordeel is, dat een openbare aanbesteding noodzakelijk is.
4.5
Aangenomen dat [naam adviseur van de minister-president] bevoegd zou zijn geweest om de minister-president en vervolgens Land Aruba te binden of [eiser] daarop mocht vertrouwen is, ook als het financieel belang van de gestelde overeenkomst over twee begrotingsjaren wordt verspreid, in beide jaren sprake van een opdrachtovereenkomst met een groter geldelijk belang dan Afl. 10.000,. Daarvoor diende ingevolge de Comptabiliteitsverordening 1989 dus een onderhandse aanbesteding te worden gehouden. Dat [eiser] de opdracht gegund is na onderhandse aanbesteding is niet gebleken. Daarmee is aan een belangrijke totstandkomingsvoorwaarde van de gestelde overeenkomst niet voldaan zodat in kort geding niet geconcludeerd kan worden dat een overeenkomst met Land Aruba tot stand is gekomen. Gesteld noch gebleken is dat Land Aruba zich jegens [eiser], die hier woont en goed bekend is met de Arubaanse samenleving, niet op de Comptabiliteitsverordening zou mogen beroepen. De vorderingen stuiten daarop al af. Partijen hebben geen belang bij verdere bespreken van hun geschilpunten.
4.6
Als de in het ongelijk te stellen partij zal [eiser] de proceskosten van Land Aruba moeten vergoeden. Omdat Land Aruba is verschenen door middel van een van zijn eigen medewerkers zullen de kosten op nihil begroot worden.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van Land Aruba worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Noordhuizen, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 26 januari 2017 in aanwezigheid van de griffier.