ECLI:NL:OGEAA:2017:535

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
5 juli 2017
Publicatiedatum
10 juli 2017
Zaaknummer
A.R. no. 1282 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele procedure over geldvordering uit hoofde van een vaststellingsovereenkomst tussen echtgenoten na echtscheiding

In deze civiele procedure, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, vorderde eiser, wonende te Aruba, een bedrag van Afl. 50.243,- van gedaagden, die in gemeenschap van goederen waren gehuwd. Eiser stelde dat gedaagden een geldlening hadden ontvangen en dat zij deze niet hadden terugbetaald. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 3 juni 2016 was ingediend. Gedaagde 1 verscheen niet, terwijl gedaagde 2, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, verweer voerde. Gedaagde 2 betwistte de geldlening en stelde dat de schuldbekentenis nietig was, omdat zij deze niet had ondertekend en haar handtekening vervalst was.

De rechter oordeelde dat gedaagde 1, die geen verweer had gevoerd, aansprakelijk was voor de hoofdsom van Afl. 46.243,-, terwijl gedaagde 2 hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de helft van dit bedrag, omdat niet was komen vast te staan dat zij de vaststellingsovereenkomst had ondertekend. De rechter verwierp het verweer van gedaagde 2 dat de schuldbekentenis nietig was op grond van het ontbreken van toestemming voor het aangaan van de lening, omdat dit niet van toepassing was op de schuld van gedaagde 1 zelf. De rechter verklaarde de vordering van eiser gedeeltelijk gegrond en veroordeelde gedaagden tot betaling van de gevorderde bedragen, vermeerderd met rente, en wees de proceskosten toe aan eiser.

Uitspraak

Vonnis van 5 juli 2017
Behorend bij A.R. no. 1282 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
[Eiser],
wonende te Aruba,
eiser, nader te noemen: “[Eiser]”,
gemachtigde: mr. B.M. de Sousa,
tegen:

1.[Gedaagde 1],

wonende te Aruba,
gedaagde sub 1, nader te noemen: “[Gedaagde 1]”,
niet verschenen,
2.
[Gedaagde 2],
wonende te Aruba,
gedaagde sub 2, nader te noemen: “[Gedaagde 2]”,
gemachtigde: mr. P.G. Dowers-Alders.

1. DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingediend op 3 juni 2016,
- de conclusie van antwoord zijdens [Gedaagde 2],
- de conclusie van repliek, tevens akte houdende vermeerdering van eis,
- de conclusie van dupliek zijdens [Gedaagde 2].
1.2
Vonnis is bepaald op heden.
1.3
Door een omissie zijdens het gerecht is de akte vermeerdering van eis niet betekend aan de niet verschenen [Gedaagde 1]. Gelet op de hierna weer te geven uitkomst van de zaak, ziet het gerecht echter geen aanleiding om de akte houdende vermeerdering van eis alsnog aan [Gedaagde 1] te laten betekenen. [Gedaagde 1] is hierdoor niet in zijn procesbelang geschaad.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
Eiser] heeft gedaagden bij brief gedateerd 31 maart 2016 gesommeerd om uiterlijk op 7 april 2016 een bedrag van Afl. 50.243,- uit hoofde van een geldlening aan [Eiser] terug te betalen, vermeerderd met 15% buitengerechtelijke incassokosten en rente, bij gebreke waarvan rechtsmaatregelen zijn aangezegd.
2.2
Gedaagden hebben aan voormelde sommatie niet voldaan, waarna [Eiser] na daartoe bekomen verlof op 23 mei 2016 ten laste van gedaagden conservatoir derdenbeslag heeft doen leggen onder de werkgever van [Gedaagde 2].

3.DE VORDERING EN STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
Eiser] vordert, na wijziging van eis, dat het gerecht bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. gedaagden veroordeelt om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [Eiser] te voldoen de hoofdsom van Afl. 50.243,- vermeerderd 1,5 % rente per maand van de dag der opeisbaarheid tot de dag der algehele betaling, alsmede
II voor recht verklaart dat de verbruiksleningsovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen, niet is vernietigd en niet blootstaat aan vernietiging op enige grond waarop van de zijde van [Gedaagde 2] een beroep kan worden gedaan,
met veroordeling van gedaagden in de kosten van het geding.
3.2 [
Eiser] onderbouwt zijn vordering als volgt. [Eiser] heeft gelden geleend aan gedaagden. [Eiser] heeft een ondertekende schuldbekentenis in het geding gebracht, waarin gedaagden als ondertekenaars staan vermeld. De inhoud van de schuldbekentenis luidt als volgt:

De ondergetekende [Gedaagde 1] geboren op –[geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres] telefoon [nummer, verblijfsnummer [verblijfnummer] in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [Gedaagde 2] , verklaren middels ondertekening deze schuldig te zijn aan de heer [Eiser], of zijn nabestaanden de somma van: - Vijfendertigduizendvijfhonderddrieeenveertig Arubaanse florins & Tienduizend-zevenhonderd Arubaanse florins (Afl. 35.543,00 & 10.700,00).
De ondergetekenden verklaren deze bedragen in 1 keer ineens te voldoen tegen eind Januarie 2016 vermeerderd met 7.5% rente elk. Deze gelden hebben ondergetekenden ontvangen om respectievelijk hun belastingachterstanden en werknemerssalarissen te betalen. Indien de ondergetekenden niet aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen gaan zij ermee accoord de gehele bedragen vermeerderd met 7.5% rente voor iedere maand extra en de juridische en deurwaarderskosten op hun te nemen.
Na gelezen en de inhoud begrepen te hebben, hebben wij ondergetekenden deze schuldbekentenis vrijwillig en zonder enige dwang getekend te Oranjestad Aruba op 15 december 2015,
[handtekening] [handtekening]
[Gedaagde 1] [Gedaagde 2]
Gedaagden hebben het gevorderde bedrag ondanks aanmaning onbetaald gelaten, aldus [Eiser].
3.3 [
Gedaagde 2] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [Eiser] dan tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [Eiser] in de proceskosten. Zij voert samengevat het volgende verweer. Gedaagden waren in gemeenschap van goederen gehuwd, maar leefden al enige tijd niet meer samen. Inmiddels is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Gedaagden hebben in het verleden voor [Eiser] gewerkt. Sinds de beëindiging van het dienstverband heeft [Gedaagde 2] geen contact gehad met [Eiser] totdat hij haar opbelde en haar verzocht om zijn geld terug te betalen. [Gedaagde 2] heeft geen geld ontvangen van [Eiser] en is hem niets verschuldigd. [Gedaagde 2] stelt zich primair op het standpunt dat de schuldbekentenis nietig is. Zij heeft bij brief van 25 april 2016 de schuldbekentenis dan wel lening vernietigd met een beroep op de artikelen 1:88lid 1 onder c jo. 1:89 BW. [Gedaagde 1] heeft een bedrijf (gehad) en heeft de gelden – mits ontvangen – blijkbaar aangewend voor bedrijfsmatige doeleinden. Nu de lening niet werd aangegaan ten behoeve van de gezamenlijke huishouding, had [Gedaagde 1] de toestemming van [Gedaagde 2] nodig voor het aangaan van de lening en schuldbekentenis. [Gedaagde 2] stelt zich subsidiair op het standpunt dat zij de schuldbekentenis niet heeft ondertekend en dat de handtekening bij haar naam vervalst is. Zij heeft aangifte gedaan van het vervalsen van haar handtekening. Voorts is het gevorderde bedrag niet begrijpelijk, nu in de schuldbekentenis een bedrag van Afl. 46.243,- wordt genoemd. De gevorderde rente is bovenmatig en de buitengerechtelijke incassokosten worden eveneens betwist.

4.DE BEOORDELING

4.1
Nu [Gedaagde 1] geen verweer heeft gevoerd, terwijl de vordering onder I het gerecht niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal deze jegens [Gedaagde 1] worden toegewezen, met dien verstande dat de in de schuldbekentenis genoemde hoofdsom van (in totaal) Afl. 46.243,- zal worden toegewezen, omdat [Eiser] het gevorderde hogere bedrag van Afl. 50.243,- niet heeft onderbouwd.
4.2 [
Gedaagde 2] heeft, mede in het licht van de inhoud van de door haar zelf overgelegde aangifte van [Gedaagde 2] bij de politie, onvoldoende gemotiveerd betwist dat er (in ieder geval) tussen [Eiser] en [Gedaagde 1] een geldleningsovereenkomst tot stand is gekomen. Zij heeft voorts niet betwist dat [Gedaagde 1] de schuldbekentenis wel heeft ondertekend.
4.3
Gedaagden waren ten tijde van het ondertekenen van de schuldbekentenis nog in gemeenschap van goederen gehuwd. Het beroep van [Gedaagde 2] op artikel 1:88 lid 1 onder c jo 1:89 BW faalt, omdat artikel 1:88 lid 1 onder c BW slechts betrekking heeft op zekerheidstelling ten behoeve van derden. In dit geval betreft het geen schuld van een derde maar een schuld van [Gedaagde 1] zelf uit hoofde van de geldleningsovereenkomst. [Gedaagde 2] komt dan ook geen beroep toe op bedoelde vernietigingsgrond.
4.4 [
Eiser] heeft niet betwist dat het huwelijk tussen gedaagden inmiddels is ontbonden middels echtscheiding. Ingevolge artikel 1:102 BW is [Gedaagde 2] na de echtscheiding voor het geheel aansprakelijk gebleven voor de gemeenschapsschulden waarvoor zij voordien aansprakelijk was. [Gedaagde 2] heeft echter betwist dat zij gelden heeft geleend van [Eiser] en dat zij de vaststellingsovereenkomst heeft ondertekend. Zij stelt dat haar handtekening op de vaststellingsovereenkomst is vervalst. [Eiser] heeft bij conclusie van repliek niet gemotiveerd betwist dat de betreffende handtekening vals is. Hij heeft dit in het midden gelaten. Bovendien heeft [Eiser], die zich op de rechtsgevolgen van de vaststellingsovereenkomst beroept en derhalve ter zake de bewijslast draagt, geen (algemeen) bewijsaanbod gedaan, zodat hij niet tot bewijslevering ter zake van de echtheid van de handtekening van [Gedaagde 2] zal worden toegelaten. In rechte is derhalve niet komen vast te staan dat [Gedaagde 2] de vaststellingsovereenkomst mede heeft ondertekend en gelden heeft geleend van [Eiser].
4.5
Voor zover [Eiser] heeft betoogd dat de valsheid van de handtekening niet aan [Eiser] kan worden tegengeworpen door [Gedaagde 2], omdat [Eiser] te goeder trouw was, mist dit juridische grondslag. Dat [Gedaagde 2] zich jegens [Eiser] heeft verbonden om de schuld te betalen is niet komen vast te staan.
4.6
Nu niet is komen vast te staan dat [Gedaagde 2] vaststellingsovereenkomst mede heeft ondertekend, is het gerecht, onder aanvulling van rechtsgronden, van oordeel dat [Gedaagde 2] ingevolge artikel 1:102 BW na de ontbinding van het huwelijk slechts voor de helft hoofdelijk aansprakelijk is gebleven voor de schuld voortvloeiende uit de geldleningsovereenkomst die [Eiser] met [Gedaagde 1] tijdens het huwelijk van gedaagden is aangegaan. [Gedaagde 2] zal dan ook veroordeeld worden om de helft van het bedrag van Afl. 46.243,00, zijnde Afl. 23.121,50, vermeerderd met de gevorderde rente te voldoen. De stelling van [Gedaagde 2] dat de gevorderde rente bovenmatig is wordt verworpen. [Eiser] is met [Gedaagde 1] een hogere, bovenmatige rente overeengekomen, maar heeft een door dit gerecht geaccepteerde lagere rente van 1,5% per maand gevorderd.
4.7 [
Eiser] heeft bij akte wijziging van eis de aanvankelijk gevorderde buitengerechtelijke incassokosten laten vallen, zodat het gerecht die verder buiten beschouwing laat.
4.8 [
Eiser] heeft onvoldoende onderbouwd gesteld welk zelfstandig belang hij heeft bij de onder II gevorderde verklaring voor recht bij toewijzing van het onder I gevorderde, zodat dit deel van de vordering afgewezen zal worden.
4.9
Als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij dient [Gedaagde 1] veroordeeld te worden in de proceskosten jegens [Eiser], die tot de datum van uitspraak aan de kant van [Eiser] worden begroot op Afl. 750,- aan griffierechten, Afl. 429,20 aan oproepingskosten, Afl. 853,70 aan beslagkosten, alsmede Afl. 1.250,- aan gemachtigdensalaris (1 punt bij tarief 5).
4.1
Aangezien [Eiser] en [Gedaagde 2] over en weer gedeeltelijk in het (on)gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.DE BESLISSING

De rechter in dit gerecht, recht doende:
5.1
veroordeelt [Gedaagde 1] om tegen behoorlijk kwijting aan [Eiser] te betalen het bedrag van Afl. 46.243,50, te vermeerderen met 1,5% rente per maand vanaf 1 februari 2016 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.2
veroordeelt [Gedaagde 2] hoofdelijk, in die zin dat betaling door een der schuldenaren ([Gedaagde 1] of Lakhraj) de ander ook bevrijdt tegenover [Eiser], om tegen behoorlijk kwijting aan [Eiser] te betalen het bedrag van Afl. 23.121,50, te vermeerderen met 1,5% rente per maand vanaf 1 februari 2016 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.3
veroordeelt [Gedaagde 1] in de kosten van de procedure jegens [Eiser], die tot de datum van uitspraak aan de kant van [Eiser] worden begroot op Afl. 750,- aan griffierechten, Afl. 429,20 aan oproepingskosten, Afl. 853,70 aan beslagkosten en Afl. 1.250,- aan gemachtigdensalaris;
5.4
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
compenseert de proceskosten tussen [Eiser] en [Gedaagde 2], in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Schoemaker, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 5 juli 2017 in aanwezigheid van de griffier.