In deze civiele procedure, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, vorderde eiser, wonende te Aruba, een bedrag van Afl. 50.243,- van gedaagden, die in gemeenschap van goederen waren gehuwd. Eiser stelde dat gedaagden een geldlening hadden ontvangen en dat zij deze niet hadden terugbetaald. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 3 juni 2016 was ingediend. Gedaagde 1 verscheen niet, terwijl gedaagde 2, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, verweer voerde. Gedaagde 2 betwistte de geldlening en stelde dat de schuldbekentenis nietig was, omdat zij deze niet had ondertekend en haar handtekening vervalst was.
De rechter oordeelde dat gedaagde 1, die geen verweer had gevoerd, aansprakelijk was voor de hoofdsom van Afl. 46.243,-, terwijl gedaagde 2 hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de helft van dit bedrag, omdat niet was komen vast te staan dat zij de vaststellingsovereenkomst had ondertekend. De rechter verwierp het verweer van gedaagde 2 dat de schuldbekentenis nietig was op grond van het ontbreken van toestemming voor het aangaan van de lening, omdat dit niet van toepassing was op de schuld van gedaagde 1 zelf. De rechter verklaarde de vordering van eiser gedeeltelijk gegrond en veroordeelde gedaagden tot betaling van de gevorderde bedragen, vermeerderd met rente, en wees de proceskosten toe aan eiser.