ECLI:NL:OGEAA:2017:512

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
28 juni 2017
Publicatiedatum
3 juli 2017
Zaaknummer
K.G. 1255 van 2017
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling bij intrekking van de hoofdvordering in kort geding tussen Serlimar en SEPPA

In deze zaak, die diende voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, ging het om een kort geding dat was aangespannen door Serlimar, een publiekrechtelijke rechtspersoon, tegen de vereniging Sindicato di Empleadonan Publico y Priva di Aruba (SEPPA). De procedure volgde op een staking die was uitgeroepen door werknemers van Serlimar, gesteund door SEPPA, naar aanleiding van de aangekondigde sluiting van de vuilstortplaats te Parkietenbos door de Minister President. Serlimar had op 19 juni 2017 een verzoekschrift ingediend, maar trok de hoofdvordering tegen SEPPA in en vroeg enkel om een proceskostenveroordeling. SEPPA voerde verweer en stelde dat de indiening van het verzoekschrift voorbarig was, omdat er al gesprekken waren gaande tussen de betrokken partijen.

De rechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was bij de zaak, maar dat Serlimar na de beëindiging van de staking geen belang meer had bij de hoofdvordering. De rechter concludeerde dat Serlimar de besprekingen had kunnen afwachten en dat de gemaakte proceskosten voor haar eigen rekening en risico moesten blijven. Uiteindelijk besloot de rechter om de proceskosten te compenseren, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 28 juni 2017.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 28 juni 2017
Behorend bij K.G. 1255 van 2017
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
Serlimar S.G.
gevestigd te Aruba,
hierna ook te noemen: Serlimar,
gemachtigde: de advocaat mr. A.A.D.A. Carlo,
2. de openbare rechtspersoon
Het Land Aruba,
zetelende te Aruba,
als gevoegde partij aan de zijde van Serlimar,
hierna te noemen: het Land,
gemachtigde: de advocaat mr. J.P. Sjiem-Fat.
tegen:
de vereniging
Sindicato di Empleadonan Publico y Priva di Aruba (SEPPA),
gevestigd te Aruba,
hierna ook te noemen: SEPPA,
gemachtigde: de advocaat mr. G. de Hoogd.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 19 juni 2017;
- de faxbrief d.d. 19 juni 2017 van de gemachtigde het Land, waarin namens het Land wordt medegedeeld dat het Land zich wenst te voegen aan de zijde van Serlimar;
- de pleitaantekeningen van SEPPA;
- de aantekeningen van de griffier ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 20 juni 2017;
- het proces-verbaal d.d. 20 juni 2017 van de voortgezette behandeling tussen Serlimar, het Land en STA.
1.2
Vonnis in de zaak tegen SEPPA is bepaald op heden.
1.3
Serlimar heeft, na het ondertekenen van een vaststellingsovereenkomst door Serlimar, het Land en STA, de vordering jegens STA ingetrokken, zodat STA geen partij meer is in deze procedure.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Op 14 juni 2017 heeft de Minister President in de media aangekondigd dat de vuilstortplaats te Parkietenbos (“de dump”) per direct zal worden gesloten (“
desactiva”).
2.2
Bij brief van 16 juni 2017 heeft SEPPA de overheid verzocht dan wel gesommeerd om binnen 48 uur met SEPPA aan tafel te gaan zitten over de aangekondigde sluiting van de dump. Na verloop van die termijn hebben werknemers van Serlimar in de ochtend van 19 juni 2017 onaangekondigd het werk neergelegd. De staking werd gesteund door SEPPA en STA.
2.3
Naar aanleiding van de staking is het Land op 19 juni 2017 met SEPPA om de tafel gaan zitten. Tijdens deze bespreking werd een akkoord bereikt. Direct na afloop van dit gesprek is het werk hervat.
2.4
Serlimar heeft op 19 juni 2017 om 11:30 uur het onderhavige verzoekschrift ingediend.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Serlimar heeft ter zitting de hoofdvordering jegens SEPPA ingetrokken en slechts nog een proceskostenveroordeling gevorderd jegens SEPPA. Het Land heeft geen aanspraak gemaakt op een proceskostenveroordeling.
3.2
SEPPA voert verweer tegen de proceskostenveroordeling, en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van Serlimar in de proceskosten.
3.3
Voor zover van belang voor de beslissing worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Van spoedeisend belang is genoegzaam gebleken. Voorts zijn geen gronden gebleken die aan een ontvankelijkheid van Serlimar in de weg staan.
4.2
Aan de orde is slechts de vraag of en zo ja op welke wijze een proceskostenveroordeling uitgesproken dient te worden.
4.3
Serlimar heeft ter zitting verklaard dat zij persisteert bij een proceskostenvergoeding, tenzij SEPPA ter zitting met Serlimar en het Land alsnog tot een regeling zou komen die er op neerkomt dat er door de vakbonden in de nabije toekomst niet weer overgegaan zal worden tot collectieve acties. Serlimar heeft daarbij gesteld dat zij een rechtens te respecteren belang had bij indiening van het kort geding, omdat er nog werd gestaakt op het moment dat het onderhavige kort geding werd ingediend. Zij heeft nader toegelicht dat de staking niet werd gedekt door artikel 6 Europees Sociaal Handvest (ESH) aangezien er geen sprake was van een arbeidsconflict. Bovendien was de staking onrechtmatig, omdat deze - kort gezegd - onaangekondigd was en niet als ultimum remedium werd ingezet, terwijl Serlimar niet over de sluiting van de dump gaat en vele huishoudens door de staking getroffen zouden worden, aldus Serlimar.
4.4
SEPPA heeft verweer gevoerd en is niet bereid gebleken om een vaststellingsovereenkomst te ondertekenen. SEPPA heeft aangevoerd dat de indiening van het onderhavige verzoekschrift voorbarig was, omdat de betrokken ministers na aanvang van de staking contact hebben opgenomen met SEPPA, waarna partijen om de tafel zijn gaan zitten. SEPPA en de betrokken ministers bereikten om 11:30 uur een akkoord, waarna de collectieve actie om 12:00 uur werd beëindigd. Als gevolg hiervan had Serlimar geen belang bij het doorzetten van het kort geding. SEPPA heeft Serlimar verzocht om het kort geding in te trekken, maar Serlimar heeft dit geweigerd. SEPPA heeft in dit verband gesteld dat Serlimar haar te kennen gaf dat zij alleen tot intrekking wenste over te gaan indien er een dading tot stand zou worden gebracht die inhield dat geen collectieve acties meer zullen worden gevoerd.
4.5
Het gerecht stelt het volgende voorop. Het recht van werknemers of de hen vertegenwoordigende vakbonden op collectief optreden in gevallen van belangengeschillen, met inbegrip van het stakingsrecht, is neergelegd in artikel 6, aanhef en onder 4 Europees Sociaal Handvest (ESH). De strekking van deze bepaling, die volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad in Nederland rechtstreekse werking heeft, is het waarborgen van de doeltreffende uitoefening van het recht op collectief onderhandelen. Deze strekking brengt, mede gezien het karakter van dit recht als sociaal grondrecht, mee dat een werknemersorganisatie in beginsel vrij is in de keuze van middelen om haar doel te bereiken. Of sprake is van een collectieve actie in de zin van genoemde ESH-bepaling wordt vooral bepaald door het antwoord op de vraag of de actie redelijkerwijs kan bijdragen tot de doeltreffende uitoefening van het recht op collectief onderhandelen. Het is aan de organisatoren van een collectieve actie om aannemelijk te maken dat dit het geval is. SEPPA heeft in dit verband niet dan wel onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de staking onder het bereik van artikel 6, aanhef en onder 4 ESH viel. Bovendien heeft SEPPA onvoldoende gemotiveerd betwist dat de staking in de gegeven omstandigheden onrechtmatig was. Dit leidt er toe dat Serlimar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een rechtens te respecteren belang had bij een vordering in kort geding ter beëindiging van de staking.
4.6
Serlimar heeft niet weersproken dat de betrokken ministers na aanvang van de staking contact hebben opgenomen met Seppa en in de ochtend nog met Seppa om de tafel zijn gaan zitten, waarna de staking om 12:00 uur, een half uur na indiening van het kort geding, werd beëindigd en het personeel weer aan het werk is gegaan. Serlimar had na het beëindigen van de staking geen belang meer bij haar hoofdvordering. Inzet van dit kort geding was immers uitsluitend beëindiging van de staking en werkhervatting. Voor wat betreft het moment van indiening van het kort geding is het gerecht met SEPPA van oordeel dat Serlimar de besprekingen die al direct na aanvang van de staking op gang waren gekomen ook had kunnen afwachten alvorens tot opstelling en indiening van het onderhavige verzoekschrift over te gaan. Bovendien had Serlimar de mogelijkheid om direct na de beëindiging van de staking het onderhavige kort geding in te trekken en tevens aan het gerecht om teruggave van het betaalde griffiegeld te verzoeken. De staking werd immers vlak na indiening van het verzoekschrift beëindigd, op welk moment nog geen datum voor de behandeling van het kort geding was bepaald en de vakbonden nog niet door de deurwaarder waren opgeroepen. Serlimar heeft er echter voor gekozen om het kort geding door te zetten, met het kennelijke doel om de vakbonden te bewegen om tot ondertekening van een vaststellingsovereenkomst over te gaan met een andere, verdergaande strekking dan de inzet van dit kort geding, namelijk beëindiging van een actuele staking. Dat Serlimar daarbij kosten heeft gemaakt, behoort, na afweging van de wederzijdse belangen, in de gegeven omstandigheden voor haar eigen rekening en risico te blijven.
4.7
Gezien de door partijen ingenomen standpunten en gezien beide partijen over en weer gedeeltelijk in het (on)gelijk zijn gesteld, ziet het gerecht aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
5.1
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten dragen;
5.2
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Schoemaker rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 28 juni 2017 in aanwezigheid van de griffier.