In deze zaak heeft de vader, [X], verzocht om met het gezag over zijn minderjarige dochter [Y] te worden belast, nadat de moeder, wijlen mevrouw [Z], op [datum] 2016 is overleden. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 11 januari 2017 werd ingediend. Tijdens de mondelinge behandelingen, die achter gesloten deuren plaatsvonden op 21 februari en 9 mei 2017, was de vader aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. D. Canwood. De Voogdijraad was vertegenwoordigd door mevrouw A. Emmanuel en mevrouw D. Lejuez.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de minderjarige [Y] is op [datum] 2009 door de vader erkend. Na het overlijden van de moeder is de minderjarige gezagloos geworden. De vader heeft verzocht om het gezag te verkrijgen op basis van artikel 1:253g van het Burgerlijk Wetboek van Aruba, dat bepaalt dat de rechter de overlevende ouder of een derde met het gezag over de minderjarige kan belasten indien de andere ouder is overleden.
De Voogdijraad heeft in haar rapport van 19 april 2017 geconcludeerd dat de vader altijd betrokken is geweest bij de verzorging en opvoeding van de minderjarige en dat hij deze taken momenteel naar behoren vervult. De Raad heeft geadviseerd om het verzoek van de vader toe te wijzen, aangezien er geen gegronde vrees bestaat dat de belangen van de minderjarige verwaarloosd zullen worden.
Op basis van deze bevindingen heeft het gerecht geoordeeld dat het verzoek van de vader om met het gezag over de minderjarige belast te worden, moet worden toegewezen. De beschikking is gegeven door mr. P.A.H. Lemaire op 20 juni 2017.