ECLI:NL:OGEAA:2017:472

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
21 juni 2017
Publicatiedatum
26 juni 2017
Zaaknummer
K.G. 943 van 2017
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag in kort geding met betrekking tot aanneemovereenkomst en facturen

In deze zaak, die voorligt bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.J. Kock, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, ARKRO CONSTRUCTION ENGINEERING CONSULTANCY N.V., vertegenwoordigd door mr. R. Marchena. De eiseres vordert de opheffing van een conservatoir beslag dat door gedaagde is gelegd onder haar werkgever ter verzekering van een vordering van Afl. 17.800,- uit hoofde van aanneemwerkzaamheden. De procedure is gestart na een mondelinge behandeling op 8 juni 2017, en het vonnis is op 21 juni 2017 uitgesproken.

De feiten van de zaak zijn als volgt: gedaagde heeft in opdracht van eiseres werkzaamheden verricht aan haar woning, waarbij er een wijziging in de materialen heeft plaatsgevonden. Eiseres heeft de aanneemovereenkomst opgezegd, maar gedaagde heeft deze opzegging niet geaccepteerd. Gedaagde heeft vervolgens beslag gelegd om zijn vordering te verzekeren. Eiseres stelt dat het beslag onterecht is en vordert opheffing, terwijl gedaagde verweer voert en de vordering van eiseres afwijst.

De rechter heeft geoordeeld dat eiseres niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vordering van gedaagde ondeugdelijk is. De rechter heeft vastgesteld dat de belangen van gedaagde bij handhaving van het beslag zwaarder wegen dan die van eiseres bij opheffing. De vordering van eiseres is afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op Afl. 1.500,00 aan salaris van de gemachtigde. Dit vonnis is uitgesproken door mr. M. Schoemaker in aanwezigheid van de griffier op 21 november 2017.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 21 juni 2017
Behorend bij K.G. 943 van 2017
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[eiseres],
wonende in Aruba,
eiseres,
gemachtigde: de advocaat mr. R.J. Kock,
tegen:
de naamloze vennootschap
ARKRO CONSTRUCTION ENGINEERING CONSULTANCY N.V.,
gevestigd in Aruba,
gedaagde,
gemachtigde: de advocaat mr. R. Marchena.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de aantekeningen van de griffier ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 8 juni 2017, waaruit blijkt dat partijen bijgestaan door hun gemachtigden zijn verschenen.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Gedaagde heeft in opdracht van eiseres aanneemwerkzaamheden, waaronder dak- en gevelwerk, verricht aan de woning te [adres].
2.2
De uitgebrachte offertes waren gebaseerd op een dak van ‘shingles’. Uiteindelijk heeft eiseres gekozen voor een dak van golfplaten.
2.3
Bij brief van 28 juni 2016 heeft eiseres de aanneemovereenkomst (volgens eigen zeggen) ‘opgezegd’. Gedaagde heeft een tussentijdse ontbinding van de overeenkomst niet geaccepteerd.
2.4
Na daartoe bekomen verlof op 26 april 2017 heeft gedaagde conservatoir derdenbeslag doen leggen onder de werkgever van eiseres, zulks ter verzekering van een vordering op eiseres uit hoofde van het door gedaagde uitgevoerde werk, begroot op Afl. 17.800,-.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Eiseres vordert – samengevat en voor zover hier van belang – dat het gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis in kort geding het gelegde derdenbeslag onmiddellijk opheft, dan wel gedaagde gebiedt tot opheffing over te gaan, kosten rechtens.
3.2
Gedaagde voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van eiseres in de proceskosten.

4.DE BEOORDELING

4.1
Van spoedeisendheid is genoegzaam gebleken.
4.2
Ingevolge artikel 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van het kort geding aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is. Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag.
4.3
De vordering waarvoor beslag is gelegd heeft betrekking op facturen 136, 137, 139 en 140. Gedaagde stelt dat eiseres uit hoofde van deze facturen een bedrag van Afl. 15.572,39 aan gedaagde verschuldigd is.
4.4
Volgens eiseres hadden partijen afgesproken dat gedaagde de materialen bij Kooijman zou kopen. Eiseres stelt dat gedaagde een bedrag van Afl. 14.047,- aan materiaalkosten heeft opgevoerd, terwijl de werkelijke materiaalkosten Afl. 6.557,35 (gekocht bij het bedrijf Katra Production & Trading N.V.) bedroegen. Het verschil van Afl. 7.489,65 strekt volgens eiseres in mindering op de vordering van gedaagde. Gedaagde stelt dat de wijziging in het werk van shingles naar golfplaten, leidde tot een lager bedrag aan materiaalkosten, maar een hoger bedrag aan arbeidskosten omdat door de bouw van de voorgevel het leggen van golfplaten arbeidsintensiever was. Om de prijs gelijk te houden voor eiseres, heeft gedaagde ter compensatie van de hogere arbeidskosten gezocht naar goedkopere materialen. Volgens gedaagde kan het haar niet worden aangerekend dat zij niet aan eiseres heeft gecommuniceerd dat de wijziging tot extra arbeidskosten zou leiden, omdat eiseres de wijziging pas had verzocht nadat de voorgevel al was gebouwd. Gedaagde betwist verder dat hij gehouden was om de materialen bij Kooijman te kopen. Aan eiseres kan worden toegegeven dat gedaagde op verzoek van eiseres ten onrechte een prijs van Afl. 14.047,- aan materiaalkosten voor het dak heeft verantwoord (productie 4 bij verzoekschrift), terwijl in dit bedrag feitelijk, zo blijkt achteraf, hogere arbeidskosten waren verdisconteerd. Echter is in kort geding onvoldoende aannemelijk geworden dat gedaagde per saldo een te hoog bedrag ter zake de (aangepaste) dakwerkzaamheden aan eiseres in rekening heeft gebracht. Een en ander kan slechts in een bodemprocedure nader worden onderzocht. Van niet overeengekomen meerwerkkosten is in kort geding niet gebleken. Gedaagde heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de wijziging van shingles naar golfplaten per saldo tot een kostenverlaging heeft geleid en dat gedaagde naar betere prijzen voor materialen heeft gezocht om de hogere arbeidskosten te compenseren. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat gedaagde verplicht was om de materialen bij Kooijman te kopen en zij heeft bovendien niet gesteld dat de door gedaagde gekochte materialen van inferieure kwaliteit zijn. Bovendien heeft gedaagde aan de hand van verschillende verklaringen van aannemers voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat hij niet een onredelijk hoog bedrag aan arbeidskosten aan eiseres in rekening heeft gebracht voor de door hem uitgevoerde dakwerkzaamheden.
4.5
Eiseres stelt voorts dat gedaagde ten onrechte een bedrag van Afl. 5.462,88 ter zake van de verwijdering en vervanging van houten balken in rekening heeft gebracht, terwijl die werkzaamheden niet zijn verricht. Gedaagde betwist dat hij dit niet uitgevoerde werk, dat wel in de offerte staat opgenomen, bij eiseres in rekening heeft gebracht. Volgens gedaagde blijkt uit de facturen dat hij deze kosten niet bij eiseres in rekening heeft gebracht. Op deze facturen is het door eiseres genoemde bedrag niet te zien. Gelet op het door gedaagde gevoerde verweer heeft eiseres in kort geding onvoldoende aannemelijk gemaakt dat gedaagde deze kosten in rekening heeft gebracht en in mindering strekken op de vordering van gedaagde.
4.6
Verder stelt eiseres dat zij rechtstreeks een bedrag van Afl. 3.850,- aan de werkers heeft betaald, omdat zij het werk hadden neergelegd en aan eiseres hadden verteld dat gedaagde de werkers niet had uitbetaald. Volgens eiseres strekt dit bedrag in mindering op de vordering. Gedaagde heeft voldoende onderbouwd gesteld dat hij geen gelden verschuldigd was aan de onderaannemer of diens werknemers. Het gerecht is voorshands van oordeel dat eiseres in kort geding onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij ter zake een vordering heeft op gedaagde. Zij heeft op eigen initiatief, zonder eerst navraag te doen bij gedaagde, besloten om de werknemers uit te betalen, terwijl onvoldoende aannemelijk is geworden dat gedaagde gelden aan deze werknemers dan wel de onderaannemer verschuldigd was.
4.7
Eiseres voert verder aan dat gedaagde ten onrechte een bedrag van afgerond Afl. 10.000,- aan pleisterwerk, waterleiding en riolering in rekening heeft gebracht, terwijl dit werk slechts gedeeltelijk werd uitgevoerd. Gedaagde betwist ook op dit onderdeel dat hij niet uitgevoerd werk in rekening heeft gebracht. Uit de door gedaagde overgelegde facturen blijkt dat gedaagde slechts 50% in rekening heeft gebracht. Gelet daarop heeft eiseres ook haar stellingen op dit punt onvoldoende aannemelijk gemaakt.
4.8
Voor zover door eiseres is betoogd dat gedaagde het werk gedeeltelijk niet goed heeft uitgevoerd, overweegt het gerecht dat een en ander aan bod dient te komen in een bodemprocedure. In kort geding is dit niet aannemelijk geworden.
4.9
Uit het voorgaande vloeit voort dat niet summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van het beslag. Rest de vraagt of gedaagde nog steeds voldoende belang heeft bij handhaving van het beslag afwegende tegen het belang van eiseres tot opheffing van het beslag. Eiseres stelt dat zij haar volle salaris hard nodig heeft. Het gerecht is evenwel van oordeel dat de belangen van gedaagde bij handhaving van het beslag zwaarder wegen dan de belangen van eiser tot opheffing van het beslag. Eiseres heeft voorts geen zekerheid gesteld voor de vordering van gedaagde.
4.1
Uit het voorgaande vloeit voort dat de vordering van eiseres zal worden afgewezen.
4.11
Eiseres zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht, rechtdoende in kort geding:
5.1
wijst de vordering af;
5.2
veroordeelt eiseres in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van gedaagde worden begroot op Afl. 1.500,00 aan salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Schoemaker, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 november 2017 in aanwezigheid van de griffier.