ECLI:NL:OGEAA:2017:415

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
23 mei 2017
Publicatiedatum
29 mei 2017
Zaaknummer
E.J. 3102 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en vordering tot doorbetaling van loon in arbeidsovereenkomst

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, gaat het om een geschil tussen een werknemer en de naamloze vennootschap TALK OF THE TOWN MANAGEMENT N.V. (TOTT) over een ontslag op staande voet. De werknemer, die in dienst was als serveerster, werd op 8 september 2016 op staande voet ontslagen. TOTT stelde dat de werknemer betrokken was bij verduistering van geld, wat leidde tot het ontslag. De werknemer heeft het ontslag betwist en vorderde wedertewerkstelling en doorbetaling van loon.

De procedure omvatte verschillende stukken, waaronder verzoekschriften en aantekeningen van de zittingen. De werknemer had verklaard dat zij geld had ontvangen en dit had afgestort, maar TOTT betwistte dit en stelde dat de werknemer op de dagen van de vermeende verduistering niet had gewerkt. Het Gerecht moest beoordelen of de ontslaggrond van TOTT standhield en of er sprake was van een dringende reden voor ontslag op staande voet.

Het Gerecht concludeerde dat de vorderingen van de werknemer in beginsel toewijsbaar waren, maar matigde de loonvordering tot vier maanden. Het Gerecht oordeelde dat de werknemer deels verantwoordelijk was voor het ontslag, gezien haar loyaliteit aan haar partner, die ook bij TOTT werkte. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, en TOTT werd veroordeeld tot betaling van het salaris van de werknemer voor de periode van 8 september 2016 tot 8 januari 2017, met wettelijke rente.

Uitspraak

Beschikking van 23 mei 2017 (bij vervroeging)
Behorend bij E.J. 3102 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[Werknemer],
te Aruba,
hierna ook te noemen: [Werknemer],
gemachtigde: advocaat mr. drs. P.G. Dowers-Alders,
tegen:
de naamloze vennootschap
TALK OF THE TOWN MANAGEMENT N.V.,
te Aruba,
hierna ook te noemen: TOTT,
gemachtigden: advocaten mrs. A.A. Ruiz en I.R. Wever.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de overgelegde aantekeningen ter zitting van [Werknemer];
- de overgelegde aantekeningen ter zitting van TOTT;
- de behandeling ter zitting van 14 maart 2017 en de daarvan gemaakte aantekeningen van de griffier,
- de rolbeschikking van 25 april 2017,
- de akte van [Werknemer].
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag beschikking zou worden gegeven.

2.HET GESCHIL EN DE BEOORDELING

2.1
Op 22 februari 2005 is [Werknemer] in dienst getreden bij TOTT waar zij werkt in de functie van serveerster. Bij TOTT werkt ook de heer L. Schmidt in de functie van Food & Beverage Supervisor. [Werknemer 2] is de leidinggevende van [Werknemer]. Daarnaast zijn [Werknemer] en [Werknemer 2] levenspartners.
2.2
TOTT heeft [Werknemer 2] op 3 december 2015 op staande voet ontslagen wegens, kort gezegd, verduistering van geld bestaande uit het niet afstorten van door hem ontvangen gelden van klanten. [Werknemer 2] heeft zich tegen het ontslag verzet en bij het Gerecht is een procedure aanhangig geweest onder nummer EJ 982 van 2016. De mondelinge behandeling van die zaak heeft plaatsgevonden op 6 september 2016.
2.3
Ter gelegenheid van de zitting in de zaak van [Werknemer 2] heeft diens raadsman gesteld dat [Werknemer] tegen hem heeft gezegd dat zij het geld van [Werknemer 2] heeft ontvangen en heeft afgestort als “lunch special”. Zij zou bereid zijn dit onder ede te bevestigen (pleitnota mr. Carlo sub 4).
2.4
Na de zitting heeft TOTT een gesprek gehad met [Werknemer] en daarin heeft zij bevestigd dat zij dit tegen mr. Carlo heeft gezegd. TOTT heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar deze beweringen van [Werknemer] en is tot de conclusie gekomen dat zij op één of meer van de dagen waarop geld is vervreemd niet heeft gewerkt en ook dat op die dagen geen stortingen hebben plaatsgevonden zoals door haar is gesteld.
2.5
Op 8 september 2016 heeft TOTT [Werknemer] vervolgens op staande voet ontslagen. In de op die dag gedateerde ontslagbrief haalt TOTT een scala van omstandigheden aan, die het Gerecht aldus begrijpt dat zij stelt dat [Werknemer] op de bewuste dagen niet heeft gewerkt, het geld niet heeft afgestort, ondanks haar eigen verklaring en dat [Werknemer] zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering. Daarnaast heeft zij met [Werknemer 2] samengespannen inzake deze verduistering en heeft zij het vertrouwen van TOTT beschaamd.
2.6 [
Werknemer] heeft tegen het ontslag geprotesteerd en heeft in onderhavige procedure wedertewerkstelling en doorbetaling van loon gevorderd, voorzien van nevenvorderingen. TOTT heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het Gerecht overweegt het volgende.
2.7
Waar het in de kern van de zaak op neerkomt is of de door TOTT gebruikte ontslaggrond komt vast te staan en of die een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert.
2.8
TOTT baseert zich eigenlijk op de door [Werknemer] gegeven (mondelinge) verklaring tegenover de advocaat van [Werknemer 2] dat zij de bewuste dagen waarop de verduisteringen plaatsvonden heeft gewerkt en dat zij het geld heeft afgestort. Die verklaring heeft zij tegenover TOTT herhaald en dat standpunt heeft zij ook in onderhavige procedure ingenomen. Volgens TOTT heeft [Werknemer] niet gewerkt, maar als zij uitgaat van de verklaring van [Werknemer], heeft zij het geld niet afgestort en het (volgens TOTT: dus) verduisterd. In het andere geval heeft zij gelogen en het vertrouwen van TOTT beschaamd.
2.9
Aan TOTT kan worden toegegeven dat zij zich in een moeilijk parket bevindt: zij mist een aantal kasstortingen, waarvan zij eerst [Werknemer 2] en nu [Werknemer] verdenkt. Hard bewijs tegen één van hen heeft zij niet. Bovendien heeft [Werknemer] volgens TOTT niet gewerkt op de bewuste dagen. Dat had er toe (moeten) leiden dat de verklaring van [Werknemer] als leugenachtig zou moeten worden afgedaan en de verdenking van [Werknemer 2] hierdoor niet werd opgeheven, maar TOTT heeft er nu voor gekozen om haar pijlen op [Werknemer] te richten en te berusten in het oordeel van het Gerecht van 22 november 2016, waarbij het ontslag van [Werknemer 2] nietig werd geacht en TOTT werd veroordeeld tot doorbetaling van loon.
2.1
Wat bij lezing van de (uitgebreide, maar onduidelijke) ontslagbrief opvalt is, dat TOTT geen duidelijke keuze maakt in het verwijt aan [Werknemer]. Enerzijds gaat zij uit van het standpunt van [Werknemer] (namelijk dat zij wel gewerkt heeft - in dat geval heeft zij het geld niet afgestort) maar anderzijds beargumenteert zij dat [Werknemer] juist niet heeft gewerkt (en het geld niet kan hebben afgestort). Waar het Gerecht thans waarde aan toekent zijn de eigen bevindingen van TOTT, namelijk dat [Werknemer] niet heeft gewerkt. Dat zij zelf (ten behoeve van [Werknemer 2]) anders heeft verklaard, maakt de werkelijkheid nog niet anders. Daarmee is de stelling van TOTT dat [Werknemer] het geld heeft verduisterd direct wankel geworden - los van het feit dat er geen directe link is tussen de verduistering en de aanwezigheid van [Werknemer]. Het feit dat TOTT geld mist wil nog niet zeggen dat [Werknemer] dat heeft verduisterd. Het heeft er al met al alle schijn van dat [Werknemer] heeft gelogen ten behoeve van haar partner, maar dat onderdeel is in casu niet genoeg voor een ontslag op staande voet. Hierbij betrekt het Gerecht de overwegingen die in de zaak van [Werknemer 2] zijn gemaakt ten aanzien van het aan hem gemaakte verwijt. Daarbij wordt niet geleund op de verklaring van [Werknemer]. Dat sprake is van een schending van het vertrouwen, acht het Gerecht denkbaar, maar dat is niet genoeg voor een ontslag op staande voet. [Werknemer] en [Werknemer 2] zijn immers levenspartners, wat TOTT weet. Dat [Werknemer] in een loyaliteitsconflict komt is dan ook begrijpelijk. TOTT had daarnaast andere maatregelen kunnen treffen, zoals het “uit elkaar halen” van [Werknemer] en [Werknemer 2] op het werk.
2.11
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [Werknemer] in beginsel toewijsbaar zijn. Het Gerecht zal echter de loonvordering van [Werknemer] matigen tot vier maanden, nu het in overwegende mate aan haar zelf te wijten is dat het ontslag op staande voet heeft plaatsgevonden. De wijze waarop [Werknemer] de belangen van TOTT heeft achtergesteld bij dat van haar partner heeft tot arbeidsrechtelijke gevolgen geleid die grotendeels aan haarzelf zijn toe te rekenen. In diezelfde reden ziet het Gerecht aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot nihil. Nu het Gerecht het ambtshalve bekend is dat de arbeidsovereenkomst inmiddels is ontbonden, zal de vordering tot wedertewerkstelling eveneens worden afgewezen.
2.12
De kosten van de procedure zullen, nu beide partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, worden gecompenseerd.

3.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
veroordeelt TOTT tot betaling aan [Werknemer] van haar salaris vanaf 8 september 2016 tot 8 januari 2017, verhoogd met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de loontermijnen tot die der voldoening;
compenseert de proceskosten tussen partijen in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt.
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Sap, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 23 mei 2017 in aanwezigheid van de griffier.