In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is op 16 mei 2017 een beschikking gegeven in een alimentatiezaak tussen een vader en een moeder, die beiden in Aruba wonen. De vader, die in persoon procedeerde, verzocht om wijziging van de eerder vastgestelde kinderalimentatie, die op 9 oktober 2012 was vastgesteld op Afl. 580,- per maand. De vader stelde dat zijn inkomen aanzienlijk was gedaald en dat hij niet meer in staat was om het eerder vastgestelde bedrag te betalen. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. N.S. Gravenstijn, voerde verweer tegen dit verzoek.
De procedure begon met een verzoekschrift dat op 16 januari 2017 was ingediend, gevolgd door verschillende stukken van beide partijen. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 april 2017 waren beide partijen aanwezig. De minderjarige, voor wie de alimentatie is vastgesteld, is geboren uit het huwelijk van de vader en de moeder. Het gerecht heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond.
Het gerecht oordeelde dat de vader, ondanks zijn dalende inkomen, in staat moest worden geacht om een bijdrage van Afl. 250,- per maand te leveren voor de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. De vader had een maandlasten van Afl. 3.117,- en een inkomen van Afl. 3.500,-, wat hem een beperkte financiële ruimte gaf. Het gerecht benadrukte dat de vader zijn verplichtingen jegens al zijn kinderen gelijkwaardig diende te vervullen. De beschikking van 9 oktober 2012 werd gewijzigd, en de nieuwe alimentatieverplichting ging in per 1 januari 2017. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het verzoek van de vader om een lagere bijdrage werd afgewezen.