ECLI:NL:OGEAA:2017:360

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
10 mei 2017
Publicatiedatum
22 mei 2017
Zaaknummer
A.R. 2969 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake geldleningovereenkomst tussen Aruba Bank N.V. en gedaagden X en Y

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, heeft Aruba Bank N.V. een vordering ingesteld tegen gedaagden X en Y, die beiden betrokken waren bij een geldleningovereenkomst. De overeenkomst werd op 2 oktober 2013 aangegaan, maar na de scheiding van partijen op 2 mei 2015 heeft Aruba Bank hen gesommeerd tot betaling van openstaande bedragen. Gedaagden hebben hieraan geen gehoor gegeven, wat leidde tot de rechtszaak.

Aruba Bank vorderde een hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van Afl. 46.692,61, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde Y voerde aan dat hij niet aansprakelijk was voor de schuld, omdat de lening oorspronkelijk door gedaagde X was aangegaan. De rechter oordeelde echter dat beide gedaagden contractspartijen waren en dat de scheiding van partijen geen invloed had op de aansprakelijkheid voor de schuld.

De rechter heeft de vordering van Aruba Bank toegewezen, inclusief de gevorderde rente en kosten. Gedaagden werden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag, en de proceskosten werden aan hun zijde begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 10 mei 2017, waarbij de rechter de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaarde en het meer of anders gevorderde afwees.

Uitspraak

Vonnis van 10 mei 2017
Behorend bij A.R. 2969 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ARUBA BANK N.V.,
te Aruba,
hierna ook te noemen: Aruba Bank,
gemachtigde: de advocaat mr. W.G.T.M. Kloes,
tegen:

1.Gedaagde X,

2.Gedaagde Y,
te Aruba,
GEDAAGDEN, hierna ook te noemen: [gedaagden], respectievelijk [X] en [Y],
procederend in persoon.

1.DE VERDERE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 februari 2017;
- de aantekeningen van de griffier ter gelegenheid van de comparitie van partijen op 29 maart 2017.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Partijen zijn op 2 oktober 2013 een geldleningovereenkomst aangegaan.
2.2
Partijen zijn op 2 mei 2015 van elkaar gescheiden.
2.3
Aruba Bank heeft [gedaagden] bij brief van 20 september 2016 (laatselijk) gesommeerd om tot betaling van de openstaande bedragen. [gedaagden] heeft aan deze sommatie geen gehoor gegeven.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Aruba Bank vordert (na eisvermindering) – uitvoerbaar bij voorraad – hoofdelijk veroordeling van [gedaagden] tot betaling aan Aruba Bank van Afl. 46.692,61, te vermeerderen met de overeengekomen rente ad 15% per jaar vanaf 19 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, veroordeling van [X] tot betaling aan Aruba Bank van Afl. 44,13, te vermeerderen met de overeengekomen rente ad 18% per jaar vanaf 19 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van 15% buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van [gedaagden] tot vergoeding van de proceskosten.
3.2
Aruba Bank grondt de vordering erop dat [gedaagden] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de uit de overeenkomst voortvloeiende verbintenis tot terugbetaling.
3.3 [
gedaagden] erkennen dat ze geld verschuldigd zijn aan Aruba Bank. [Y] voert echter aan dat hij niet aansprakelijk is voor de gevorderde maar wel [X].

4.DE BEOORDELING

4.1
Vaststaat dat tussen partijen een geldleningsovereenkomst heeft bestaan en dat [gedaagden] in de betaling op die overeenkomst nalatig is gebleven.
4.2 [
Y] heeft als verweer gevoerd dat hij niet aansprakelijk is jegens Aruba Bank voor het verschuldigde omdat de lening oorspronkelijk door [X] werd aangegaan. Het verweer van [Y] faalt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de geldleningovereenkomst door zowel [X] als [Y] is aangegaan. Tevens wordt [Y] in de overeenkomst genoemd als “Borrower”. [Y] is dus één van de contractspartijen bij die overeenkomst. Dat partijen zijn gescheiden doet hier niet af, nu art. 1:102 Burgerlijk Wetboek van Aruba bepaalt dat na ontbinding van de gemeenschap ieder van de echtgenoten voor het geheel aansprakelijk blijft voor de gemeenschapsschulden waarvoor hij voordien aansprakelijk was. Dat in de onderlinge verhouding tussen [Y] en [X] een andere verdeling kan worden afgesproken, kan aan Aruba Bank niet worden tegengeworpen.
4.3
De vordering is dan ook toewijsbaar met dien verstande dat de buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen conform het nieuwe procesreglement (naar rato van 1,5 punt van het liquidatietarief 5).
4.4
Als de in het ongelijk te stellen partij dient [gedaagden] veroordeeld te worden in de proceskosten aan de zijde van Aruba bank gevallen, welke kosten worden begroot op Afl. 750,- aan griffierechten, Afl. 393,30 aan explootkosten en Afl. 2.500 aan gemachtigdensalaris (2 punten bij tarief 5).

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling aan Aruba Bank van een bedrag van Afl. 46.692,61, te vermeerderen met de overeengekomen rente ad 15% per jaar vanaf 19 augustus 2016 tot de dag der algehele voldoening en te vermeerderen met Afl. 1.875,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt [X] tot betaling aan Aruba Bank van een bedrag van Afl. 44,13, te vermeerderen met de overeengekomen rente ad 18% per jaar vanaf 19 augustus 2016 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagden] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van Aruba Bank worden begroot op Afl. 750,- aan griffierecht, en Afl. 2.500,- aan salaris van de gemachtigde, en Afl. 393,30 aan explootkosten;
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Sap rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 10 mei 2017 in aanwezigheid van de griffier.