ECLI:NL:OGEAA:2017:359

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
10 mei 2017
Publicatiedatum
22 mei 2017
Zaaknummer
A.R. 1759 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van overdracht van onroerende zaak op grond van paulianuze handeling

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.G.T.M. Kloes, een vordering ingesteld tegen gedaagden X en Y, vertegenwoordigd door advocaat mr. G. de Hoogd. De zaak betreft een geschil over de vernietiging van een overdracht van een onroerende zaak, die door Y aan X is gedaan. Eiser stelt dat deze overdracht een paulianeuze handeling is, omdat deze heeft geleid tot benadeling van zijn verhaalsmogelijkheden. De feiten van de zaak zijn als volgt: Y en eiser waren in een zakelijke relatie verwikkeld, die resulteerde in een overeenkomst van 22 december 2003, waarbij Y zich verplichtte om een aanzienlijk bedrag aan eiser te betalen. Na een eerdere veroordeling van Y tot betaling van dit bedrag, heeft Y zijn aandeel in een onroerende zaak aan X overgedragen. Eiser heeft deze overdracht op 29 oktober 2012 vernietigd, stellende dat deze handeling hem benadeelde in zijn verhaalsmogelijkheden. Het Gerecht heeft de vordering van eiser beoordeeld aan de hand van de vereisten van artikel 3:45 BW, dat betrekking heeft op paulianuze handelingen. Het Gerecht oordeelt dat de overdracht inderdaad een onverplichte rechtshandeling was die Y en X wisten of behoorden te weten dat deze benadeling van eiser tot gevolg had. Het Gerecht heeft de overdracht en de overeenkomst vernietigd en gedaagden veroordeeld tot betaling van Afl. 112.500,- aan eiser, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens zijn gedaagden in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak is gedaan op 10 mei 2017.

Uitspraak

Vonnis van 10 mei 2017
Behorend bij A.R. 1759 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
Eiser,
te Nederland,
hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: advocaat mr. W.G.T.M. Kloes,
tegen:
X,
Y,
te Aruba,
hierna ook te noemen: [X], respectievelijk [Y] en gezamenlijk: [gedaagden],
gemachtigde: advocaat mr. G. de Hoogd.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek;
- de pleitnota van [eiser];
- de pleitnota van [gedaagden];
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
Y] en [eiser] zijn zakenpartners geweest. Tussen hen is op enig moment een zakelijk geschil van mening ontstaan. Dit heeft geleid tot een overeenkomst van 22 december 2003, die ook door [X] is ondertekend, waarbij [Y] zich schuldig verklaarde tot betaling aan [eiser] van een bedrag van Afl. 1.569.500,-. [eiser] heeft zich op 31 augustus 2010 middels een Nederlandse advocaat tot [Y] gewend en kenbaar gemaakt dat [Y] nalatig is om aan de overeenkomst gevolg te geven. [Y] heeft bestreden dat [eiser] enige vordering op hem heeft. Dit geschil is uitgemond in een procedure voor dit Gerecht onder nummer AR 552 van 2011. Bij eindvonnis van 15 oktober 2014 is [Y] veroordeeld om aan [eiser] te betalen de somma van € 852.000,- vermeerderd met rente en kosten. In hoger beroep is dit vonnis bevestigd bij uitspraak van het Hof van 22 maart 2016. Deze uitspraak is onherroepelijk geworden. [Y] biedt nauwelijks verhaal voor deze veroordeling.
2.2 [
Y] heeft op 9 december 2010 zijn aandeel in een onroerende zaak te [adres 1] en [adres 2], thans bekend onder nummers [zzzz] en [vvvv], aan zijn vrouw, [X], overgedragen. Zij zijn buiten gemeenschap gehuwd. De waarde zoals die blijkt uit de afrekening bij de notaris van 9 december 2010 is door hen gesteld op
Afl. 62.500,-. Na overdracht van het deel van [Y] aan [X], is het perceel gesplitst en is een deel op 22 december 2011 verkocht aan een derde voor een bedrag van Afl. 350.000,-. [gedaagden] bewonen zelf het andere deel.
2.3
Bij brief van 29 oktober 2012 heeft [eiser] de nietigheid van de overdracht van het aandeel van [Y] aan [X] in de onroerende zaak vernietigd, nu dit volgens [eiser] een paulianeuze handeling is geweest. Onderhavige procedure is aangevangen op 12 augustus 2015.

3.DE VORDERINGEN

3.1 [
eiser] vordert, samengevat, een verklaring voor recht dat de vernietiging rechtsgeldig is ingeroepen, althans dat die overdracht en de daaraan ten grondslag liggende overeenkomst wordt vernietigd en – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [gedaagden] tot betaling van Afl. 600.000,- alsmede betaling van Afl. 112.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van [gedaagden] tot vergoeding van de proceskosten.
3.2
Aan zijn vorderingen legt [eiser] ten grondslag de stelling dat sprake is geweest van een onverplichte rechtshandeling tot overdracht van een aandeel in een onroerende zaak en dat [Y] hiermee een verhaalsobject buiten het bereik van [eiser] heeft gebracht.
3.3 [
gedaagden] voert tegen de vordering gemotiveerd verweer.

4.DE BEOORDELING

4.1
Aan het Gerecht ligt ter beoordeling (slechts) de vraag voor of de overdracht en de daaraan ten grondslag liggende overeenkomst tussen [Y] en [X] als een paulianeuze handeling moet worden gezien, zoals bedoeld in art. 3: 45 e.v. BW. Hetgeen partijen hebben aangevoerd over de vraag of [Y] daadwerkelijk een bedrag aan [eiser] schuldig was, is onderwerp geweest van de eerdere, hierboven vermelde procedure, die uiteindelijk is geëindigd in de uitspraak van het Hof op 22 maart 2016. Die onherroepelijke beslissing is voor onderhavig geschil het uitgangspunt, in die zin, dat vaststaat dat [Y] aan [eiser] een (aanzienlijk) geldbedrag verschuldigd is.
4.2
Om te kunnen spreken van een paulianeuze handeling is noodzakelijk dat sprake is van (1) een onverplichte rechtshandeling die (2) leidt tot daadwerkelijke benadeling van de schuldeiser ([eiser]) en (3) dat de schuldenaar ([Y]) dit wist of behoorde te weten, terwijl, nu het hier een rechtshandeling anders dan om niet betreft, die wetenschap ook bij de ontvangende partij ([X]) aanwezig moet zijn. Het Gerecht oordeelt hierover het volgende.
4.3 [
gedaagden] heeft aangevoerd dat geen sprake was van een onverplichte rechtshandeling, nu [X] al langere tijd voornemens was een Bed & Breakfast te beginnen - wat er overigens nooit van is gekomen. Dit maakt de overeenkomst tot en de overdracht van het aandeel in de onroerende zaak door [Y] nog niet tot iets anders dan onverplicht. Immers er was geen gehoudenheid van [Y] om zijn aandeel over te dragen - wat hij ook niet heeft betoogd. Bovendien heeft [gedaagden] gesteld dat hij bewust de vermogens van hemzelf en zijn vrouw wilde scheiden, zij het dat hij daarvoor andere motieven, gelegen in de familierechtelijke sfeer, heeft aangevoerd. Het aanbod van [gedaagden] om toegelaten te worden tot het bewijs dat zij al in februari 2010 het voornemen hadden om te komen tot een overdracht wordt als niet ter zake doende gepasseerd. Hiermee komt het onverplichte karakter immers niet te vervallen en bovendien is het geen vereiste in art. 3:45 BW dat de benadeling plaatsvond nadat de schuld was ontstaan.
4.4
De vraag of de overdracht tot een daadwerkelijke benadeling van [eiser] heeft geleid is positief te beantwoorden. Vaststaat immers dat [Y] vrijwel geen verhaal biedt voor de toegewezen vordering van [eiser] en dat de onroerende zaak een aanzienlijke waarde vertegenwoordigde. Dat die zou moeten worden “weggestreept” tegen een hypothecaire geldlening is niet gesteld, zodat wordt uitgegaan van de totale waarde van het aandeel van [Y] in de onroerende zaak die uit zijn vermogen is verdwenen.
4.5 [
Y] heeft nog betoogd dat van een vermogensvermindering geen sprake is geweest. Het Gerecht vat dat op als een weerspreking van de daadwerkelijke benadeling. Dat standpunt wordt verworpen. Niet alleen heeft [gedaagden] zich bij de overdracht gebaseerd op een koopprijs voor onbebouwde grond per 1 juni 2009, toen [gedaagden] zelf de onroerende zaak verwierven, hij heeft tevens niet aangetoond dat de waarde op 9 december 2010 niet hoger was - ondanks dat op de grond al (enige) bebouwing op had plaatsgevonden. Bovendien is het opvallend dat een jaar later, na splitsing van het perceel, ongeveer de helft van de grond door [X] is overgedragen aan een derde voor een bedrag van Afl. 350.000,- hetgeen duidt op een aanzienlijke waardevermeerdering. Tenslotte overweegt het Gerecht dat [Y] geen betaalbewijs door [X] heeft overgelegd. De enkele mededeling op een afrekening van de notaris dat de koopsom is voldaan, volstaat niet. Uit de door [gedaagden] overgelegde brief van de accountant van 6 juni 2016 leidt het Gerecht bovendien af, dat de financiële afwikkeling van de transactie zich voornamelijk in de rekeningcourant verhouding tussen [gedaagden] en de vennootschap [NAAM] Constructie N.V. heeft voltrokken, door middel van een afschrijving bij [X] en een bijschrijving bij [Y]. Hoewel de brief van [accountant naam] daarover geen duidelijkheid geeft, mag worden aangenomen dat [Y] in zijn rekening courant-verhouding met [NAAM] een schuld heeft aan de vennootschap. De bijboeking van het saldo van [X] leidde dan tot een vermindering van die schuld, maar voor de overige crediteuren, waaronder [eiser], was dit wel degelijk een rechtstreekse benadeling.
4.6
Ten aanzien van de wetenschap bij [Y] en [X] overweegt het Gerecht als volgt. Reeds bij overeenkomst van 22 december 2003 was [Y] als ook [X] bekend met het bestaan van een aanzienlijke schuld aan [eiser]. Dat [Y] die schuld later betwistte, doet thans niet ter zake. In de loop van de jaren tot 2010 had [Y] ook betalingen gedaan aan [eiser]. Bij brief van 31 augustus 2010 heeft [eiser] zich op het standpunt gesteld dat [Y] tekortschoot in de nakoming van de overeenkomst van 22 december 2003. Uit dit samenstel kan enerzijds worden afgeleid dat [gedaagden] wist dat de overeenkomst tot en de overdracht van het aandeel in de onroerende zaak van [Y] aan [X] leidde tot niet alleen een vermogensvermindering, maar ook tot het buiten het bereik van [eiser] brengen van een verhaalsobject. [X] kan die wetenschap eveneens worden aangerekend, nu zij de overeenkomst van 22 december 2003 mede had ondertekend en dus van het bestaan van de schuld wist.
4.7
Dit leidt ertoe dat aan de vereisten van art. 3:45 BW is voldaan, [eiser] de nietigheid daarvan heeft ingeroepen en op grond van art. 3:51 BW de vernietiging bij rechterlijke uitspraak dient te geschieden en de vordering op dat punt toewijsbaar is.
4.8
Ten aanzien van de consequenties van deze vernietiging overweegt het Gerecht het volgende. Het gevolg van de uit te spreken vernietiging is het (juridisch) ongedaan maken van de gevolgen van de paulianeuze handeling. Dit betekent dat [Y] ten aanzien van [eiser] nog steeds geacht wordt voor de helft eigenaar te zijn van de (toen nog ongesplitste) onroerende zaak. De helft van die zaak is echter overgedragen aan een derde voor een bedrag van Afl. 350.000,-. Dit is ten goede gekomen aan [X]. [eiser] heeft gevorderd dat zij thans, naast [Y], veroordeeld wordt tot betaling van Afl. 175.000,- verminderd met de oorspronkelijke waarde van het aandeel ad Afl. 62.500,-, ergo Afl. 112.500,-. Hiermee worden de nadelige effecten van de paulianeuze handeling ten aanzien van dit deel van de onroerende zaak weggenomen, hetgeen aansluit bij het bepaalde in art. 3:53 lid 2 BW. Het Gerecht zal dit bedrag dan ook toewijzen.
4.9
Ten aanzien van het niet aan een derde overgedragen deel van de onroerende zaak geldt dat geacht wordt dat het aandeel van [Y] nimmer zijn vermogen heeft verlaten. Volgens [eiser] vertegenwoordigt dat deel nu een waarde van Afl. 662.500,- waarbij hij zich baseert op een makelaarstaxatie tegen de datum 14 december 2014. Hij vraagt dan ook veroordeling van [gedaagden] tot betaling van Afl. 600.000,-. Dat deel van de vordering zal echter worden afgewezen. Immers nu door de vernietiging het vermogensbestanddeel nimmer het vermogen van [Y] heeft verlaten, kan [eiser] zich daarop alsnog verhalen. Het is onzeker of dat ook daadwerkelijk leidt tot een bedrag van Afl. 600.000,-. In dat verband wijst het Gerecht erop dat, indien zou blijken dat [X] en niet ook [Y], daadwerkelijk de kosten van de opstal heeft betaald, dat niet ten goede kan komen aan [eiser] bij een eventuele uitwinning.
4.1
Het bovenstaande leidt ertoe dat de vorderingen in na te melden zin zijn toe te wijzen. De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf het moment van het inroepen van de vernietiging, 29 oktober 2012.
4.11 [
gedaagden] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding worden veroordeeld.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
vernietigt de overdracht en de daaraan ten grondslag liggende overeenkomst met betrekking tot het onverdeeld aandeel in het perceel [adres1] door [Y] aan [X];
veroordeelt [Y] en [X] hoofdelijk, des dat de een betaalt, de ander is bevrijd, tot betaling aan [eiser] van Afl. 112.500,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2012 tot de dag der voldoening;
veroordeelt [gedaagden] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van [eiser] worden begroot op Afl. 7.130,- aan griffierecht, Afl. 434,40 aan explootkosten en Afl. 12.000,- aan salaris van de gemachtigde;
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Sap, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 10 mei 2017 in aanwezigheid van de griffier.