ECLI:NL:OGEAA:2017:307

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
4 mei 2017
Zaaknummer
K.G. no. 604 van 2017
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in kort geding met betrekking tot executiegeschil en alimentatie

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiser [Man] een kort geding aangespannen tegen gedaagde [Vrouw] met betrekking tot een executiegeschil. De procedure vond plaats op 30 maart 2017, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht aan de hand van pleitnota's en producties. Eiser vorderde onder andere dat het Gerecht [Vrouw] zou verbieden om een eerder gesloten vaststellingsovereenkomst, die een maandelijkse bijdrage van Afl. 1.500,-- van [Man] aan [Vrouw] inhield, verder ten uitvoer te leggen. Eiser stelde dat hij door gewijzigde omstandigheden niet in staat was deze bijdrage te betalen, wat zou leiden tot een noodtoestand.

Het Gerecht heeft echter geoordeeld dat er geen bewijs is geleverd dat de vaststellingsovereenkomst op een juridische of feitelijke misslag berust. Bovendien heeft [Man] onvoldoende inzicht gegeven in zijn financiële situatie, waardoor zijn stelling dat hij niet kan voldoen aan de betalingsverplichting niet aannemelijk werd geacht. Het Gerecht concludeerde dat de belangen van [Vrouw] zwaarder wogen dan die van [Man], vooral gezien het feit dat [Man] zelf had gekozen om zijn goedbetaalde baan op te geven voor een risicovolle onderneming.

Uiteindelijk heeft het Gerecht de vorderingen van [Man] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van [Vrouw]. Dit vonnis is uitgesproken op 26 april 2017 door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Vonnis van 26 april 2017
Behorend bij K.G. no. 604 van 2017
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in kort geding van:
[Man],
wonende in Aruba,
eiser,
hierna ook te noemen: [Man],
gemachtigde: de advocaat mr. P.M.E. Mohamed,
tegen:
[Vrouw],
wonende in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [Vrouw],
gemachtigde: de advocaat mr. C.J. Hart.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 30 maart 2017.
1.2 [
Man] is ter zitting verschenen bij zijn gemachtigde (voor wie mr. C.S. Edwards heeft geoccupeerd), en [Vrouw] is verschenen samen met haar gemachtigde. Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd - beiden mede aan de hand van overgelegde pleitnota’s voorzien van toegelaten producties - en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1 [
Man] vordert dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. [Vrouw] verbiedt om het proces-verbaal van dit Gerecht van 12 maart 2015, houdende een tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst, verder ten uitvoer te leggen of verder te executeren voor een bedrag hoger dan maandelijks Afl. 900,-- althans Afl. 1.050,--;
b. bepaalt dat [Vrouw] ten behoeve van [Man] een dwangsom verbeurt van Afl. 1.000,-- voor iedere dag of deel daarvan dat [Vrouw] het onder a. bedoelde verbod niet naleeft;
c. te dezen enige andere juist voorkomende beslissing neemt;
d. [Vrouw] veroordeelt in de proceskosten.
2.2 [
Vrouw] voert verweer, en concludeert tot afwijzing van het door [Man] verzochte, kosten rechtens.
2.3
Voor zover van belang voor de beslissing worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1
Het spoedeisend belang van [Man] bij zijn vorderingen volgt uit de aard van die vorderingen.
3.2
Vast staat dat er tussen partijen op enig moment een vaststellingsovereenkomst is gesloten inhoudende dat [Man] maandelijks Afl. 1.500,-- betaalt aan [Vrouw] als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, welke vaststellingsovereenkomst deel uitmaakt van het door dit Gerecht opgestelde proces-verbaal van 12 maart 2015. Dat proces-verbaal met die vaststellingsovereenkomst (hierna: het proces-verbaal) levert voor [Vrouw] een executoriale titel op ter verkrijging van telkens voormeld maandelijks door [Man] te betalen bedrag aan levensonderhoud.
3.3
Ter zake van de door [Man] beoogde (partiële) schorsing van (verdere) executiemaatregelen uit hoofde van het proces-verbaal stelt het Gerecht voorop dat het slechts die schorsing kan bevelen, indien het Gerecht van oordeel is dat [Vrouw], mede gelet op de belangen aan de zijde van [Man], geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren proces-verbaal klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien op grond van na de opmaakdatum van het proces-verbaal voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van [Man] een noodtoestand zal ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
3.4
Gesteld noch is gebleken dat het proces-verbaal klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust.
3.5 [
Man] stelt dat hij thans, anders dan ten tijde van de totstandkoming van het proces-verbaal toen hij nog voor Rotech werkte en een goed vast salaris verdiende, onvoldoende inkomsten heeft om maandelijks Afl. 1.500,-- te betalen aan [Vrouw] als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. Indien [Man] onverkort maandelijks Afl. 1.500,-- aan [Vrouw] moet betalen, houdt hij niet genoeg over (minder dan de door dit Gerecht gehanteerde bestaansnorm) om van te kunnen leven, aldus [Man].
3.6
Indien voormelde stelling vast komt te staan of voorshands aannemelijk wordt, levert dat in beginsel grond op voor toewijzing van het door [Man] verzochte. Bedoelde stelling heeft [Vrouw] echter gemotiveerd bestreden, en komt daarom niet vast te staan. Het Gerecht ziet voorts geen of onvoldoende grond om die stelling voorshands aannemelijk te oordelen. [Man] heeft naar het voorlopig oordeel van het Gerecht immers onvoldoende inzicht gegeven in zijn financiële situatie. Dit klemt temeer omdat [Man] zelf stelt dat hij moet interen op zijn eigen vermogen indien hij onverkort de overeengekomen bijdrage moet betalen aan [Vrouw]. Het aldus moeten interen op het kennelijk aanwezige (doch niet inzichtelijk gemaakte) eigen vermogen van [Man] levert naar het oordeel van het Gerecht nog geen noodtoestand op aan de zijde van [Man] die met zich brengt dat onverwijlde tenuitvoerlegging of executie van het proces-verbaal niet kan worden aanvaard.
3.7
Vorenstaande brengt mee dat in een bodemprocedure het oordeel valt te verwachten dat de vorderingen van [Man] zullen worden afgewezen. Dat betekent dat de thans door [Man] verzochte voorzieningen eveneens moeten worden afgewezen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die een ander oordeel kunnen dragen. Hierbij wordt nog overwogen dat [Vrouw] de stelling van [Man], dat door de voormalige gemachtigde van [Vrouw] en de gemachtigde van [Man] op enig moment is afgesproken dat hangende het voor partijen genoegzaam bekende hoger beroep [Vrouw] genoegen neemt met een maandelijkse door [Man] te betalen bijdrage van Afl. 1.050,--, gemotiveerd heeft bestreden. Die stelling komt daarom niet vast te staan, en het Gerecht ziet ook hier geen grond om die stelling voorshands aannemelijk te oordelen, met name niet omdat [Vrouw] ter zitting onbestreden heeft gesteld dat bedoelde voormalige gemachtigde van [Vrouw] desgevraagd heeft verklaard dat een dergelijke afspraak nooit is gemaakt.
3.8
Afweging van de belangen van partijen maakt vorenstaande niet anders, omdat het Gerecht geen zwaarwegender belangen ziet aan de zijde van [Man] bij toewijzing van zijn vorderingen ten opzichte van de belangen van [Vrouw] bij afwijzing daarvan. Dit temeer omdat [Man] er voor hem moverende redenen zelf voor heeft gekozen om zijn baan bij Rotech, alwaar hij naar eigen zeggen een goed salaris verdiende, prijs te geven om zich als zakenman te begeven in een kennelijk risicovol en mislukt avontuur. Voorts heeft te gelden dat indien de vorderingen van [Man] zouden worden toegewezen, het voorshands aannemelijk wordt geoordeeld dat [Vrouw] in plaats en omwille van [Man] zal moeten interen op haar eigen vermogen (zo zij dat heeft).
3.9 [
Man] zal - als zijnde de in het ongelijk gestelde partij - worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [Vrouw], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.
3.1
Ten overvloede wordt nog overwogen dat het Gerecht geen aanleiding zag voor toewijzing van de door [Man] verzochte ordemaatregel gedurende de loop van deze procedure.

4.DE BESLISSING

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
-wijst af het door [Man] verzochte;
-veroordeelt [Man] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [Vrouw], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op woensdag 26 april 2017.